Het gevangenis systeem

De mensen worden in het gareel gehouden door een reeks van disciplinaire en strafmaatregelen, zoals een zich snel uitdijend gevangenissysteem, een zich uitbreidend systeem van taakstraffen, werkverschaffing voor werklozen in een soort strafsysteem dat work first wordt genoemd en de ontwikkeling van een controlemaatschappij met een zich uitbreidend arsenaal aan politieagenten en particuliere bewakers.
Er is de laatste decennia sprake van een ontwikkeling waarbij de gevangenis- dus opsluiting van burgers- weer een prominente plaats krijgt in het overheidsbeleid. Dit is het geval in de hoog ontwikkelde industriestaten van het westen, maar ook in Zuid-Amerikaanse staten als Argentinie en Brazilie. Wacquant heeft in zijn boek ‘straf de armen’ het gevangenissysteem in de Verenigde Staten geanalyseerd, waarbij tijdens de regering van Bill Clinton dit systeem met een explosie van het aantal opgesloten gevangenen in de plaats kwam van een soort welvaartsstaat met een bijstandssysteem. Nederland is wat betreft de toename van het aantal opsluitingen het enige West-Europese land dat qua toename van het aantal gevangenen vergeleken kan worden met de Verenigde Staten. In Nederland is het aantal gevangenen per 100.000 inwoners sinds 1985 verviervoudigd. [1]
Wacquant stelt dat in de ontwikkeling van de neoliberale strafstaten vooral de opsluiting met het doel uitsluiting van de samenleving in toenemende mate wordt toegepast, waarbij andere vormen van opsluiting relatief minder belangrijker worden. [2] De nieuwe vormen van opsluiting worden vooral toegepast op niet-Europese migranten, bijvoorbeeld migranten uit de voormalige Europese kolonien die op die wijze van deelname aan de nieuwe Europese maatschappij uitgesloten kunnen worden.
Deze kenmerken van de opsluitingsregiemes in de hoogontwikkelde industriele staten van het westen en bij de ontwikkeling van de neoliberale strafstaat kunnen worden geillustreerd aan de hand van de ontwikkelingen in Nederland gedurende de laatste twee decennia. [3]

In deze periode vallen twee fasen te onderscheiden. Tussen 1990 en 1996 neemt het aantal veroordeelden voor criminele delicten (mensen dus die na een proces een gevangenisstraf krijgen opgelegd) toe met 80%, na die tijd nog maar met 20%. De toename van het aantal jeugdigen, vooral allochtonen, en vreemdelingen, vooral mensen zonder verblijfsvergunning verdubbelt echter sinds 1996, terwijl de toename van het aantal voorlopig in hechtenis genomen mensen (preventief gehechten) en tbs’ers onveranderd hoog blijft.
Preventief gehechten zijn verdachten, die in afwachting van de behandeling van een strafzaak opgesloten worden. Bij de vreemdelingen gaat het vooral om mensen zonder verblijfsvergunning. Verder valt op dat het aantal gedetineerden in Huizen van Bewaring zonder vaste woon- of verblijfplaats (dus daklozen) toeneemt. Er zijn met name twee groepen die voor een sterke toename van het aantal preventief gehechten hebben gezorgd: de bolletjesslikkers op Schiphol, die vaak door wanhoop gedreven hun leven in de waagschaal stellen voor enkele duizenden euro’s  en de veelplegers. Dit is een groep in Nederland die uit ongeveer 6000 personen zou bestaan, vaak drugsverslaafdin in combinatie met een psychische problematiek die zich voortdurend bezig houdt met kleine criminaliteit om aan inkomsten te komen en die voor veel maatschappelijke overlast zorgt.
Wat betreft de vreemdelingenbewaring constateren Boone en Moerings, dat de grootste stijging van het aantal opsluitingen plaats vindt ruim na het hoogtepunt van het aantal personen dat asyl aanvraagt in Nederland. (Dit aantal is de laatste jaren sterk gedaald) Boone en Moerings betwijfelen of de toename van het aantal gedetineerde vreemdelingen kan worden verklaard uit de toename van het aantal illegalen. Dit aantal zou sinds de jaren negentig rond de 80.000 schommelen. De schrijvers van het artikel veronderstellen, dat de toename valt te verklaren omdat de in detentie stelling van mensen zonder verblijfsvergunning in toenemende mate wordt gebruikt om mensen die van iets anders worden verdacht op te sluiten of om in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar criminele activiteiten hele groepen te arresteren die er niets mee te maken hebben, maar die mogelijkerwijs tot een criminele groep zouden kunnen behoren of daar contact mee hebben. Als voorbeeld noem ik hier de discussie die in Amsterdam op gang kwam toen de politie een inval deed in Zuid-Oost in een cafe dat vaak zou worden bezocht door Afrikanen die zich met e-mail fraude zouden bezighouden. Iedereen zonder verblijfsvergunning werd daarbij gearresteerd en gedeeltelijk uitgezet, zonder dat er een rechter aan te pas kwam.
            De overheid verdedigt de toename van de gevangeniscapaciteit en de explosie in het aantal gedetineerden met een beroep op de sterk in omvang gestegen criminaliteit, met name ook van allochtone jeugdigen. Boone en Moering onderzoeken of dit inderdaad het geval is. Daarvoor kunnen twee vormen van statistiek geraadpleegd worden: de politiestatistieken en de uitkomsten van de slachtoffer-enquetes. In de politiestatistieken is er inderdaad sprake van een dramatische toename van de geregistreerde criminaliteit. De omvang is de laatste 25 jaar bijna verdubbeld, van 700.000 geregistreerde gevallen bij de politie in 1980 tot 1.324.000 registraties in 2004. Geweldscriminaliteit en vandalisme zijn zelfs vervijfvoudigd. Deze toenames blijken niet uit de slachtoffer-enquetes. Zo werden in 1996 zes op de 100 inwoners slachtoffer van geweldscriminaliteit, dit steeg daarna tot 8 op honderd maar daarna volgde weer een daling.
Waaruit vallen de verschillen in de statistieken te verklaren? Verschillende criminologen stellen,. Dat er geen sprake is van een daadwerkelijke stijging van de criminaliteit, zelfs niet van geweldscriminaliteit, zoals dat uit de politiestatistieken zou blijken. De uiteenlopende ontwikkelingen in de statistieken kunnen worden verklaard uit het gegeven, dat er veranderingen zijn opgetreden in de opsporings- en onderzoeksprioriteiten bij de politie. Oftewel voeg ik eraan toe meer aandacht voor de kleine straatcriminaliteit en minder voor de zware criminaliteit, als onderdeel van een nieuwe Law en Order politiek van zero-tolerance zoals Wacquant die voor alle Westerse landen beschrijft en die tot doel heeft de negatieve gevolgen van de neoliberale revolutie en de daarmee gepaard gaande bestaansonzekerheid te blijven beheersen. Daarnaast heeft het te maken met de toegenomen aandacht bij de politie om criminaliteit te registreren en de toegenomen bereidheid bij het publiek om criminaliteit te melden. Boone en Moering constateren, dat in de beleidsnota’s over veiligheid en overlast oa in de openbare ruimte die de overheid sinds 1993 geproduceerd heeft in feite steeds meer veiligheid synoniem is met criminaliteit.
De verruiming van de begrippen veiligheid en criminaliteit leiden ertoe, dat strafrechtelijke middelen in een steeds eerder stadium worden ingezet, zelfs buiten de grenzen van het strafrecht om.[4] De verruiming van het begrip criminaliteit komt tot uiting in de ‘broken window’ teorie, die in New York opgeld deed bij het strengere optreden van de politie. De theorie houdt in, dat als je kleine vergrijpen, zoals een raam ingooien of andere kleine baldadigheden van de jeugd niet direct streng bestraft, de jeugdigen vaak een criminele carriere zullen gaan doormaken. Je moet het vanaf het begin de kop indrukken. Criminologen hebben de vloer aangeveegd met deze theorie. Uit empirisch onderzoek blijkt, dat deze aanpak geen enkele invloed heeft op de vraag, of jeugdigen wel of niet het criminele pad opgaan.
De toegenomen aandacht van de politie om criminaliteit te registreren en de daaraan gerelateerde activiteiten van de politie zijn echter nauwelijks gerelateerd aan de explosieve stijging van het aantal gevangenen. Toen bijvoorbeeld in 1985 de groei van de criminaliteit afnam, was er de eerste explosieve ontwikkeling in de gevangenisbevolking.
De overheid wordt niet moe de sterke toename van de jeugd) criminaliteit te benadrukken en de daarmee gepaard gaande toename van het aantal detenties. Vanaf halverwege de jaren negentig neemt de detentie van jeugdigen een hoge vlucht. Hun aantal is met 100% toegenomen. Naast het argument van de toegenomen jeugdcriminaliteit voert de overheid als argumenten aan, dat er sinds 1995 mogelijkheden bestaan om zwaardere straffen aan jeugdigen op te leggen en dat die zwaardere straffen ook daadwerkelijk steeds meer worden opgelegd. Geen van deze argumenten kloppen. Het aantal strafrechtelijke detentieplaatsen voor jeugdigen tussen 2001 en 2004 is afgenomen.
Daartegenover stond een explosieve groei van het aantal detentieplaatsen dat betrekking had op een toename van het aantal civielrechtelijke plaatsen. Bij civielrechtelijke detentieplaatsen gaat het bijvoorbeeld om uit huis plaatsen van kinderen in een inrichting omdat de ouders niet meer voor de opvoeding zouden kunnen zorgen. Daarnaast is er nog de bestuursrechtelijke in detentie plaatsing die de schrijvers niet behandelen. Het gaat dan om gedwongen opnames van psychiatrische patienten op last van de burgemeester omdat zij een gevaar vormen voor zichzelf en/of hun omgeving.  Voor de toename van het aantal civielrechtelijke plaatsen zijn twee oorzaken aan te wijzen. Ten eerste het crisisconvenant dat in 2001 is gesloten tussen de regering en de jeugdhulpverlening om kinderen die daarvoor in aanmerking kwamen binnen een week in een inrichting te plaatsen en in de tweede plaats was er een gebrek aan alternatieve opvang vanwege grote bezuinigingen die werden doorgevoerd op de jeugdhulpverlening in de jaren tachtig en negentig. Boone en Moering concluderen, dat de groei van de jeugddetentie voor een groot deel moet worden toegeschreven aan jongeren die geen strafbaar feit pleegden, maar die ‘op de een of andere manier niet konden worden behandeld in een extramurale setting’.
Dezelfde ontwikkeling, waarbij er een relatie bestaat tussen het gebrek aan opvang als gevolg van bezuinigingen en de toename van het aantal gedetineerden bestaat bij psychiatrische patienten. De Raad voor Maatschappelijke ontwikkeling heeft ‘onlangs’ de redenen onderzocht voor het toenemend aantal psychiatrische patienten in de strafrechtsector.[5]
De toename van het aantal psychiatrische patienten kent verschillende oorzaken aldus het RMO rapport. Ten eerste is er de vermaatschappelijking van de reguliere zorg voor psychiatrische patienten. Daarmee wordt bedoeld dat patienten primair verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven, gedwongen behandeling is alleen mogelijk als zij een gevaar vormen voor zichzelf of voor hun omgeving. Dit heeft ertoe geleid dat patienten steeds vaker behandeld worden in een ambulante setting. Voor een bepaalde categorie van patienten werkt deze behandeling minder goed, met als resultaat dat zij uit het zicht van de GGZ raken. Dakloosheid en criminaliteit zijn vaak het gevolg. Onderzoek laat zien dat veel patienten al contact met de GGZ hadden voordat ze ook met justitie in aanraking kwamen. Panhuis stelt dat de GGZ zijn asylfunctie verloor als gevolg van bezuinigingen en teveel nadruk op de rechtspositie van de client. Van Vliet trekt daaruit de conclusie dat de toename van het aantal tbs-patienten mede het gevolg is van het falen van de reguliere voorzieningen voor mentaal zieke mensen.

De verminderde tolerantie voor mensen die ‘anders’ zijn komt ook tot uiting in de sterke toename van het aantal gedwongen opnames van psychiatrische patienten. Meer mensen dan ooit tevoren zijn vorig jaar gedwongen opgenomen in psychiatrische instellingen. In 2000 werden ongeveer 11.500 mensen tegen hun wil opgenomen, in 2006 waren het er 17.000. Dit concludeert psychiater en hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Niels Mulder in zijn oratie ‘Psychiatrie voor mensen die er niet om vragen’. De ‘epidemie van dwangopnamen’ is volgens hem het gevolg van een verminderde tolerantie voor verloedering, overlast en psychiatrische patiënten met wie het slecht gaat.[6]

Conclusie kan zijn dat de bovenstaande analyse van de ontwikkeling in het Nederlandse systeem van opsluiting de bevindingen van Wacquant bevestigt. Moerman en Boone en andere deskundigen leggen een duidelijke relatie tussen de afbouw van de verzorgingsstaat (bezuinigingen in de gezondheidszorg, hulpverleningsinstellingen en jeugdhulpverlening) en de toename van het aantal civielrechtelijke gedetineerden en de functie van de opsluiting als beheersmechanisme voor niet-criminelen in plaats van de verzorgingsstaat.
Opgemerkt moet daarbij worden, dat het nieuwe detentiesysteem en het optreden van de politie zich vooral richten op jeugdigen van voornamelijk allochtone afkomst en op psychiatrische patienten of mensen met psychische problemen. Zoals we echter in het begin opgemerkt hebben, kan de nieuwe neoliberale strafstaat zich bij het politieoptreden en de uitwerking van het detentiesysteem zich ook op andere groepen gaan richten, waarbij de prioriteiten verschuiven naar andere groepen, die gedisciplineerd moeten worden.
Moerman en Boone concluderen in hun artikel, dat ‘Nederland’ intoleranter en onverschilliger is komen te staan ten opzichte van minderheden en bevolkingsgroepen met een afwijkend gedrag. Hetzelfde beeld komt naar voren uit de groei van het aantal tbs gestelden en jeugdigen die op civielrechtelijke basis worden gedetineerd. De toename van deze categorien gedetineerden kan tenminste deels worden verklaard door het tekortschieten van hulpverlening in een eerder stadium van de problematiek. ‘Nederland is van een land dat bekend stond om zijn tolerantie ten opzichte van afwijkend gedrag, verworden tot een land dat zijn problemen met minderheidsgroepen en probleemgroepen oplost door hen op te sluiten’
De bovenstaande ontwikkelingen leiden ertoe, dat er een toenemend aantal boeken verschijnt waarin dit aan de kaak wordt gesteld. Kritische wetenschappers trekken de effectiviteit van het gevoerde beleid in twijfel. De mensen die in het zich uitdijende gevangenissysteem terechtkomen worden vaak aan hun lot overgelaten en komen soms gebroken weer uit de situatie van opsluiting en vervallen in oude gewoonten. De toestanden in Nederlandse gevangenissen en jeugdinrichtingen beginnen onacceptabele trekken te vertonen.Verschillende recente rapporten tonen dit aan. Bijvoorbeeld het onderzoek van de Inspectie Jeugdzorg en andere Inspecties naar de veiligheid binnen de veertien justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) in Nederland.[7]

De neoliberale strafstaat is dan ook een politiek, die zichzelf versterkt. Steeds meer mensen begaan overtredingen of strafbare feiten en worden weer opgesloten zonder begeleiding. Het is een soort spiraal naar beneden van actie en reactie.
Een van de wetenschappers die haar stem verheft is de nieuwe professor in de forensische psychologie Corine de Ruiter, die in interviews en publicaties de vloer aanveegt met de gedachte, dat steeds strenger straffen in plaats van begeleiding en/of therapeutische behandeling helpt. In interviews stelde ze dat ze zich verzet tegen de stoere taal van Wilders en consorten. ‘Er is geen enkel wetenschappelijk bewijs dat de maatschappij veiliger wordt door harder te straffen’.[8]




[1] De cellenexplosie. Voorlopige hechtenis, etc. M. Boone en M. Moering.
[2] Die bestrafung der Armut und der Aufstieg den neo-liberalismus. In: Loic Wacquant, Das Janusgesicht des Ghetto’ s und andere Essays blz 144-156. Gutersloh berlijn.
[3] Boone en Moering
[4] (Van den Bunt, 2003, Moerings 2003).
[5]  Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling: straf en zorg, een paar apart; passende interventies bij delictplegers met psychische en psychiatrische problemen. Amsterdam, SWP 2007.
[6] Prof.dr. Niels Mulder pleit voor meer onderzoek in zijn oratie ‘Psychiatrie voor mensen die er niet om vragen’, waarmee hij op vrijdag 14 september 2007 de leerstoel Openbare Geestelijke Gezondheidszorg aan de  Erasmus Universiteit aanvaardde.
[7] Veiligheid in justitiële jeugdinrichtingen: opdracht met risico’s. Inspectie jeugdzorg, Inspectie van het Onderwijs, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Inspectie voor de Sanctietoepassing
Utrecht, september 2007. Te downloaden op http://www.justitie.nl/actueel/persberichten/archief-2007/70910extra-maatregelen-voor-justitiele-jeugdinrichtingen.aspx?cp=34&cs=579
Zie ook het recente rapport ‘Detentie, behandeling en nazorg criminele jeugdigen’. Tweede Kamer der Staten Generaal, vergaderjaar 2007-2008, nr 31215. Te downloaden op http://www.rekenkamer.nl
Beide rapporten wijzen er vooral op, dat de uitvoering van de begeleiding anders is dan de theorie. Begeleiding en therapie vinden nauwelijks plaats.
[8] Prof. Dr. Corine de Ruiter. ‘Ik heb niets beters te doen’. Rede In vrije vorm uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar Forensische Psychologie aan de Faculteit der Psychologie van de Universiteit Maastricht op vrijdag 28 september 2007. Te downloaden op http://www.unimaas.nl/default.asp?template=werkveld.htm&id=423TRRI15LK7HAH20H4C&taal=nl
Zie voor een van de talloze interviews Tijdschrift Observant 5, 27 september 2007. Tekst: Riki Jansen. Oratie hoogleraar forensische psychologie Corine de Ruiter. ‘Ik zeg tegen alle Wilders-stemmers: laat je voor een week opsluiten, dan weet je hoe het voelt’. http://www.trimbos.nl/Downloads/Programmaas/NMG/Observant_26-09-2007_14-53-19.pdf