De oude armenwet in een nieuw jasje

In Utrecht werd op 25 oktober een studiedag gehouden over de veranderingen in de bijstandswet. De studiedag was geor­gani­seerd door verschillende landelijke belangengroepen van uitke­ringsgerechtigden. Een van de conclusies: de uit­gangspunten van de oude armenwet worden opnieuw ingevoerd. Een uitkering wordt weer een gunst waar weinig rechten en veel plichten tegenover staan. In dit artikel besteed ik vooral aandacht aan de discussie over de strategie, die kan worden opgezet om de belangen van mensen met een uitkering te verdedigen. Is er iets tegen al die verslechteringen te doen, en zo ja wat?

Eerst iets over de veranderingen in de bijstandswet zelf. Verschillende sprekers constateerden, dat de overheid in feite op langere termijn streeft naar een verregaande privatisering van de sociale verzekeringen. Mensen moeten zelf maar een verzeke­ring afsluiten om zich te beschermen tegen de financiële gevolgen van ziekte, ouderdom en werkloosheid. Voor de kosten van die verzekeringen moet iedereen zelf opdraaien, dus weg solidariteit.

Jansen ging verder in op de economische ontwikke­lingen, die bij de restauratie van dit oude charitasdenken een rol spelen. Vroeger werd gezegd, dat we in Europa niet teveel uit de pas moesten lopen. Tegenwoordig wordt gesproken over de concurren­tie tussen de economische machtsblokken. Alles en iedereen moet zich opmaken voor revolutionai­re ontwikkelin­gen in het kapitalisme op mondiaal niveau. Er komt een wereldom­vattende concurrentie tussen grote ondernemingen. Raf Jansen gaf aan, dat de politici deze ontwikkeling als onvermijdelijk presente­ren. Het is voor Nederland een onontkoombare uitda­ging, de onont­koombare economische ontwikkeling schijnt geen andere oplos­sing toe te laten dan voorop te fietsen. Deze uitdaging biedt ons, zo zegt bij­voorbeeld het orakel Bomhof, columnist van de NRC, echter ook kansen op een nieuwe welvaart en een toekomst met een schoon milieu. Als we maar bezuinigen, als de collectieve lastendruk maar omlaag gaat, als in de uitvoering van de sociale zekerheid en bij de werklozen maar tucht, orde en discipline heersen. Dan ligt een grotere wel­vaart in het verschiet. Raf Jansen vatte dit uitgangspunt samen onder het motto: de sociale zekerheid afbreken om haar te behouden.

alternatieve strategie

Jansen vroeg zich af, wat we hiertegen kunnen doen. Welk verzet kunnen we organiseren?. Wat kunnen we doen tegen de logica van de autonome marktontwikkeling?. Rest ons slechts doffe berusting?.

In de eerste plaats moeten we nuchter onder ogen zien, dat we twintig jaar hebben gevochten om de verslechteringen tegen te houden en dat dit geen resultaat heeft gehad. We kunnen de vooruit­gang van de economie niet tegenhouden. We moeten af van de illusie, dat we daar wel iets tegen kunnen doen. Natuurlijk moeten we blijven protesteren tegen de verslechteringen, maar zonder de illusie, dat we ze kunnen tegenhouden. Dit inzicht biedt echter aanknopingspunten voor nieuwe perspectieven. Juist de hopeloosheid van de situatie schept mogelijkheden om tot verzet te komen. Het inzicht, dat iets onvermijdelijk is geeft een gevoel van bevrijding en daarmee een richtlijn voor het handelen. Daarbij moeten we af van de mobiliseringsstrate­gie, dus met zoveel mogelijk mensen in demonstraties te hoop lopen tegen de verslechteringen. Dit werkt niet. Wel kunnen we de “normale” vooruitgang van de huidige economie ten einde den­ken. In dat proces moeten we naar oplossingen zoeken. Dan blijkt het zo te zijn, dat het steeds verder doortrekken van de modernisering in de huidige economie leidt tot tegenstrij­digheden, neveneffecten, die door het systeem niet meer ver­werkt kunnen worden, zoals de milieuvervuiling en de massa-werkloosheid. De revolutie van de economie op mondiaal niveau heeft neveneffecten, die kunnen worden bekritiseerd. Dit leidt tot perspectieven voor verandering. Het begint hier en daar te dagen, dat grote maatschappelijke vraagstukken, zoals de werkloosheid, niet opgelost kunnen worden binnen de huidige economie. Dat kan de eerste stap zijn voor een omslag. Groepen uitkeringsgerechtigden die zich organiseren moeten een alter­natief bieden voor de huidige geldeconomie. Zou er ook niet een andere samenlevingsvorm mogelijk zijn, waarin geld minder belangrijk is en betaalde arbeid niet de alles bepalende factor? Jansen herhaalde nog eens, dat we de huidige ontwikke­lingen niet kunnen stoppen. Niet te hoop lopen tegen de ver­slechteringen. We moeten een ander idee tegenover de huidige ontwikkelingen plaatsen. Zo kan het ook, zonder de prominente positie van betaalde arbeid.

Jansen gaf daarbij een praktijkvoorbeeld van een discussie: de werklozen moeten tegen de werkenden met een hoger inkomen niet zeggen: “wees solidair, de uitkeringen gaan omlaag, we willen dat tegenhouden”, maar: “Eet je wel eens kip?. Vind je dat lekker? Weet je hoe die worden gekweekt, wat daar allemaal voor medicijnentroep in zit om die kippen snel te laten groeien?. Ik dacht dat we medicijnen haalden bij de apotheker en kip bij de poelier”. Vervolgens moeten we duidelijk maken, dat het absurd is, dat het opvoeden van kinderen in onze maat­schappij niet tot de arbeid wordt gere­kend, en het grootscha­lig fokken van medicijnen-kippen wel. Daarna kunnen we aange­ven, dat het arbeidsbegrip te eng bepaald is, we kunnen het “normale” onderscheid tussen: uitke­ringsgerechtigden krijgen geld en werkenden verdienen geld doorbreken. Zo kunnen we onze oppo­nent overtuigen. Maar we moeten daarbij niet denken, dat de verandering afhangt van de macht om mensen te mobiliseren. Wij hoeven de verandering niet te bewerkstelligen. De twijfels over kernenergie zijn ontstaan door de kernenergie zelf. We moeten ons richten op het oprake­len van het debat en het verkennen van alternatieven. Daarvoor hoef je niet met grote groepen te zijn.

commentaar

Ik ben het eens met de opvatting van Jansen, dat protestbrie­ven en betrekkelijk kleine demonstraties tegen de stroom van verslechteringen niet helpen. Het heeft wat mij betreft ook geen zin zitting te nemen in cliëntenraden e.d., om detail-veranderingen te bewerkstelligen. Ook ben ik met hem eens, dat er uitgegaan moet worden van een radicale kritiek op de ver­zorgingsstaat en dat van daaruit alternatieven naar voren moeten worden gebracht. Ook is het duidelijk, dat het kapita­lisme door economische groei met externe effecten zoals mi­lieuvervuiling te maken krijgt die binnen het bestaande sys­teem niet zijn op te lossen. Maar Jansen is m.i. te optimis­tisch over de gevolgen van het in kleine groepjes oprakelen van de discussie voor alternatieven. Het is helemaal niet zeker, dat politici hier in het licht van de toenemende moei­lijkheden naar zullen luisteren. Er is ook een scenario moge­lijk, dat leidt tot oorlo­gen, en voortgaande vernietiging van de natuur. Daarom moeten we ons blijven afvragen, onder welke voorwaarden en op welke wijze we macht kunnen ontwikkelen, om de alternatieven voor het huidige kapitalisme naar voren te brengen. Mi heeft Jansen in zoverre gelijk, dat op korte termijn die macht voor de invoering van een alternatief niet zal worden ontwikkeld.

voorwaarden voor mobilisatie

Wat betreft de mogelijkheden voor mobilisatie van groepen aan de onderkant van de samenleving kunnen we ons echter base­ren op een historische parallel. Er is een treffen­de overeen­komst tussen de arbeids­relaties van de veen­arbeiders en de losse handwerks­lieden aan het einde van de 19e eeuw en die van uitkeringsgerechtigden en mensen met flexibele kontrakten nu. Veenarbeiders verrichtten seizoenarbeid, maar een groot ge­deelte van het jaar waren ze werkloos. In de periode dat ze in de veenderijen werkten kwamen ze in opstand. Ook nu is de grens tussen uitkeringsgerechtigden en werkenden niet scherp te trekken; veel mensen in de bijstand hebben een baantje, en de meeste bijstandsgerechtigden zijn slechts gedurende een of enkele jaren werkloos. Sommigen wisselen perioden van werk af met perioden van werkloosheid. Net als toen zijn de mensen aan de onderkant wel degelijk een produktiefactor van betekenis, waarzonder de maatschappij niet kan draaien, zeker wanneer we de onbetaalde arbeid erbij nemen. In het utopisch socia­lisme van de Sociaal-Democratische Bond en Domela Nieu­wenhuis, werd sterk de nadruk gelegd op opvat­tingen van goed en kwaad waar­aan de ellende werd afgeme­ten. Men baseerde zich op een uto­pie, vanwaaruit niet alleen het kapi­talisme maar alle vormen van onderdrukking werden bekriti­seerd. Er was een open ­kri­tiek op het kapitalis­me, met een grote ruimte voor ver­schillende meningen, en met autonomie voor lokale groepen. Dit sloot aan bij de leefwereld van de veenarbeiders. Latere socia­listen en commu­nisten, die zich baseer­den op het weten­schappe­lijk socia­lisme van Marx (vaak met de pretentie de absolute waarheid op zak te hebben) en die sterk gecen­traliseerde, bu­reaucratische par­tijen en vakbonden hebben opgericht hebben in Nederland nooit op die manier vat gekre­gen op de armste bevolkingsgroe­pen en zij hebben hen niet tot verzet gebracht.

De geschiedenis van de arbeidersbeweging aan het einde van de negentiende eeuw leert, dat aan verschillende voorwaarden moet zijn voldaan, willen de armste bevolkingsgroepen tot rationeel politiek verzet komen. In de eerste plaats moeten zij, al is het maar via flexibele deeltijdbaantjes, een produktiefactor vormen, er moeten plaatsen zijn waar ze met elkaar overleggen en elkaar ontmoeten en vanwaaruit ze tot verzet komen. In de tweede plaats moet er bij konkrete acties een perspectief zijn op inwilliging van de eisen. Dit perspectief bestond in de negentiende eeuw tegenover de veen­bazen, die, wanneer de turf schaars was, gedwongen waren toe te geven aan de looneisen van de arbeiders. In de derde plaats moet een landelijke organisa­tie haar macht en structuur ter beschikking stellen, zich achter de eisen van de arbeiders scharen. Daarbij dient qua organisatievorm een radicale open kritiek op de bestaande maat­schappij te worden gecombineerd met een grote autonomie van lokale groe­pen.

Wat betreft de perspectieven voor inwilliging van konkrete eisen bij kleine acties zie ik op dit moment nog weinig moge­lijkheden. Wellicht dat een nieuwe vorm van utopisch socialis­me, die uitgaat van een fundamentele kritiek op het arbeidsbe­grip in het kapitalisme vruchtbare uitgangspunten biedt voor de orga­nisatie van verzet op de langere termijn.

P van der lende

Raf Jansen grenst zijn maatschappijkritiek af van het marxis­me, een theorie die ervan uitgaat dat het kapitalisme ten onder gaat aan zijn eigen crises. Het marxisme stelt, dat het kapi­talisme in moeilijkheden komt door zijn eigen immanente tegen­strijdig­heden. Op grond van de arbeidswaardeleer kunnen de rendementen van het kapitaal alleen op peil worden gehouden door steeds verscherpte uitbuiting en opvoering van de productie die tot overproductie leidt. Dit leidt weer tot groei­ende tegenstellin­gen in de maatschap­pij. In het kapitalisme ont­staat de arbeidersklasse die zich, indien zij zich bewust is van haar historische taak, ontdoet van haar ketenen. Zo produ­ceert het kapitalisme de klasse, die tot haar eigen ondergang leidt. Jansen is het niet eens met de marxisten. Het kapita­lisme gaat niet ten onder aan immanente tegen­strijdighe­den. Zij gaat ten onder aan externe effecten, zoals massa-werk­loosheid en mi­lieuver­vuiling. We moeten ver­volgens in een progressieve tegenbewe­ging de gevol­gen oprake­len en de mensen daarmee confronteren. Daarnaast is het nood­zakelijk, een nieuw soort utopie te schetsen, een ideale samenleving, waarin betaalde arbeid een minder centrale plaats inneemt. Aan die utopie moeten we de huidige maatschappij afmeten. De analyse van Jansen lijkt in veel opzichten op die van de utopisch socia­listen, waartegen Marx zich afzette. Ook zij schetsten de contouren van een idea­le, socialistische samenle­ving, op basis van ideeën over goed en kwaad, en waarbij ze de maatschappij vanuit die utopie bekri­tiseerden.

Als Marx over het utopisch socialisme spreekt, heeft hij het over “onze valse broeders” waarvan het communisme zich moet ontdoen. Kernpunt van de marxistische kritiek is, dat aan de onderzoeksmethode van de utopisch socialisten een scheiding wordt aangebracht tussen werkelijkheid en idee. Hoezeer de utopisch socialisten ook trachten hun verbeteringsideaal los te maken van de maatschappelijke en politieke verhoudingen en van de burgerlijke productiewijze, de abstracties waarop hun kritiek is gebaseerd blijven niettemin door de historische werkelijkheid bepaald. De utopisch socialisten streven volgens Marx niet naar de opheffing van de kapitalistische maatschap­pij, maar bestrijden de symptomen- de externe effecten ervan. Dit doen zij, omdat zij zich niet bewust zijn van de histori­sche bepaaldheid van hun abstracties. Alleen het wetenschappe­lijk socialisme van Marx, de konkrete analyse van de konkrete werkelijkheid, leidt tot het inzicht van de immanente tegen­strijdigheden van het kapitalisme en de historische opdracht van het proletariaat en daarmee tot een definitieve en totale afrekening met het kapitalisme. De utopisten willen het kapi­talisme niet afschaffen, maar hervormen. Inderdaad streven ook bijvoorbeeld Raf Jansen en de actiegroep Strohalm naar een verandering in de geldeconomie, waarbij kleinschalige productie ontstaat van particuliere ondernemers. Voor veel marxisten is dit een gruwel, omdat volgens hen dit altijd weer leidt tot nieuwe vormen van groot-kapitalisme en uitbuiting. De utopisch socialisten stel­len, dat het alleen hante­ren van immanente criteria zoals Marx doet leidt tot verkeerde conclusies. Zij cite­ren als ant­woord de uitspraak van Marx: ” alle mys­tiek van de warenwer­eld, alle toverij en gespook, waarmee de arbeidsproducten op grond­slag van de warenproductie worden omneveld, verdwijnt zodra we onze toe­vlucht nemen tot andere productievormen”. Deze redene­ring lijkt iets te kort om de bocht. Het is on­juist, dat met het opheffen van het kapita­lisme per defi­nitie alle vormen van burgerlijke ideologie en van onder­druk­king op den duur ver­dwijnen. Marx heeft geen oog voor bijvoor­beeld de onderdruk­king van vrouwen die niet volle­dig vanuit het kapita­lisme kan worden verklaard. Daarom moet de werke­lijkheid worden afgemeten aan een moraal, een utopie, waarin alle vormen van onderdrukking worden opgeheven. Het kapitalis­me is daar slechts een aspect van. Bovendien trachten de utopisch socialis­ten aan te tonen, dat ook Marx zich bij zijn analyse van het kapitalisme laat leiden door vergelijking met andere histori­sche maat­schappij­formaties, en dat dus ook Marx zich eigenlijk baseert op buiten het kapitalisme lig­gende criteria. De zogenaamd communistische maatschappijen in Oost-Europa zijn ingestort, en het kapitalisme blijkt zichzelf steeds weer te kunnen vernieuwen. Werkelijk socialisme is nog nooit ergens gerealiseerd, en de vraag is, of ons meer rest dan een of andere vorm van utopisch socialisme.