De egalitaire samenleving, de Derde Weg en het nationalisme

Uitgangspunt is het artikel van Michaël Zeeman. Wat ons bindt. De ingrepen in de verzorgingsstaat zijn niet alleen een kwestie van geld. Minder dan voorheen zijn burgers bereid voor elkaar te betalen….in: De Volkskrant van 11 oktober 2003.

De theorie over de egalitaire Nederlandse samenleving is onder historici bediscussieerd oa bij de waterstaatsgeschiedenis en bij het meer recente poldermodel als typisch Nederlands product. Daarbij kwam de theorie naar voren dat dit egalitaire oa zou zijn ontstaan omdat de Nederlandse boeren op het platteland en de meer arme en rijkere bevolking gedwongen was tot samenwerking vanwege de strijd tegen de zee en overstromingen meer landinwaarts bij de grote rivieren. Het zou reeds een rol gespeeld hebben bij de kolonisatie van de veengebieden omstreeks 1200-1300 toen alleen ontginning van nieuwe gebieden en droogmaking van veengronden door samenwerking in groepen (vaak onder leiding van een klooster dat over de know how en de organisatiestructuren beschikte) mogelijk was. Men moest in een samenwerkingsverband afwateringskanalen graven en dijken aanleggen om het moerassige land bruikbaar te maken, grote werken die voor een individuele boer niet mogelijk waren. Vervolgens werden –een typisch Nederlands verschijnsel- waterschappen opgericht. Deze dwang tot samenwerking leidde tot een overleg- en wederzijdse plichtencultuur die vanwege de noodzaak om gezamenlijk te overleven niet doorbroken werd door tegenstellingen tussen arm en rijk of andere tegenstellingen. Hierover is onder historici veel gediscusseerd. De empirische basis van deze theorie is zwak. Vaak werkten boeren bij de opbouw van dijken helemaal niet samen omdat de boeren die verder landinwaarts woonden en geen last hadden van overstromingen niet wilden bijdragen. Tal van verlammende belangentegenstellingen en conflicten kwamen op het platteland voor, zodat de overheid zich begin 19e eeuw genoodzaakt zag de oprichting van waterschappen van bovenaf op te leggen. 
Michaël Zeeman heeft nu een artikel in de Volkskrant geschreven, waarin hij pleit voor een hernieuwd soort nationalisme om de samenleving bij elkaar te houden en waarbij hij zich onder andere baseert op bovengenoemde theorie over het ontstaan van een egalitaire samenleving. De theorie van Zeeman lijkt aan te sluiten bij de ‘Derde Weg’ die gepropageerd wordt door oa Tony Blair en Clinton, toen hij nog president was (en die de bijstand in de VS heeft afgeschaft) Een van de grote ideologen van deze stroming is volgens mij de Britse socioloog Anthony Giddens. Hij heeft in 1998 een boek geschreven, The Third Way. In het boek figureren dezelfde begrippen figureren als in het stuk van Zeeman en de stroming wordt zo genoemd, omdat Giddens zoekt naar wat volgens hem het beste is van de sociaal-democratie en het neoliberalisme, waarbij hij zich tegelijkertijd tegen die stromingen afzet. Het is dus een poging tot een sociaal-democratisch antwoord op de globalisering en haar gevolgen en op de overheersende neo-liberale ideologie waarbij de oude sociaal-democratische uitgangspunten verouderd zouden zijn.  
Oud links is uit. (Zeeman: het is een kwestie van cultuur dat al die weee linkse sprookjes hun tijd hebben gehad) Dit zich tegelijkertijd afzetten tegen oud links en het neo-liberalisme, wat Zeeman ook doet, is kenmerkend voor de Derde Weg. De discussie over de Derde Weg speelde dus al in 1997/1998 (waarbij Wim Kok op een bijeenkomst van de Derde Weggers als Clinton en Blair in New York als het schoolvoorbeeld van een Derde Wegger naar voren werd gebracht) en wat in de analyses toen opviel was de tegenstelling tussen de ‘Atlantisch’ georienteerde landen (Engeland, Nederland, de Verenigde Staten) en de ‘continentale’ landen zoals Duitsland en Frankrijk, waar de sociaal-democratie de Derde Weg niet omarmde. Giddens wijdt daar in zijn boekje ook een analyse aan. Wat Giddens in zijn boek nog niet doet, maar Zeeman wel, is de sterke benadrukking van het begrip cultuur, hoewel allerlei culturele elementen ook wel in het boek van Giddens voorkomen. 
Het stuk van Zeeman en ook het boek van Giddens heeft als onderliggende probleemstelling m.i. nog altijd de klassieke probleemstelling van de sociaal-democratie: hoe is een kapitalisme met een menselijk gezicht mogelijk, dwz hoe kan een samenleving, waarin desintegrerende tendenzen, toenemende tegenstellingen tussen arm en rijk, etc. voorkomen in een kapitalisme, dat qua grondstructuur niet te beinvloeden is, (handhaven van een ‘vrije’markt) toch meer rechtvaardigheid tot stand komen door bijsturen van de overheid cq de culturele elite zodat een situatie van meer gelijkheid wordt gecreerd die rechtvaardig is en waarin niemand wordt buitengesloten of aan zijn lot overgelaten overeenkomstig allerlei universele waarden.

De kritiek op het kapitalisme en de gevolgen daarvan is echter niet meer het uitgangspunt bij het zoeken naar oorzaken. Het woord kapitalisme komt in hele stuk van Zeeman niet voor. De onhoudbaarheid van de verzorgingsstaat en de integratie problematiek van allochtonen is een cultuurprobleem. Wat dit betreft is er een verschuiving te zien ten opzichte van de meer klassieke en oudere sociaal-democraten zoals Den Uyl. Daartegen zetten de Derde Weggers zich ook af. Hoewel Den Uyl zich rekende tot het ‘zondige ras der reformisten’ dacht hij nog na over organisatorische veranderingen in de productie en Keyenesiaanse bijsturing van de ekonomie om crises te voorkomen. Giddens analyseert de globalisering en constateert, dat de staten, zoals in Europa steeds minder speelruimte hebben om een eigen ekonomisch beleid te voeren. Hij analyseert de globalisering, wat Zeeman niet doet, en constateert dat dus op een andere manier een beleid moet worden gevoerd. Omdat Zeeman alles terugbrengt tot een cultuurprobleem, is ook zijn oplossing cultureel: het gaat om het historisch solidariteitsbegrip, dat de mensen moet worden bijgebracht via het onderwijs. De begrippen die centraal staan in zijn betoog staan ook centraal in het boekje van Giddens: de poging tot vernieuwing van het nationalisme (door Giddens kosmopolitisch nationalisme genoemd) , civil society (burgerschap) de tot inactiviteit leidende verzorgingsstaat, gevaar voor tribalisme (dat begrip gebruikt Giddens ook), de plaats van het individualisme, etc.

Het betoog van Giddens komt echter wat minder reactionair over: hij gebruikt zoals gezegd de term kosmopolitisch nationalisme. Als ik het goed begrijp betekent dit dat hij enerzijds wil dat mensen in de gemondialiseerde wereld centrale waarden delen (democratie, burgerschap, solidariteit, plichtsbesef, etc.) maar dat mensen tegelijkertijd ook hun identiteit kunnen ontlenen aan de regio waar zij wonen. Nationalisme is uitdrukkelijk niet meer gebonden aan de (soevereine) staat die in de geglobaliseerde eknomie een andere plaats krijgt. Het is gebonden aan regio’s en KAN samenvallen met de grenzen van een staat maar dit hoeft volgens Giddens beslist niet. Hij refereert hierbij oa aan de situatie in Engeland. (Noord-Ierland, Schotland, Wales) De verschillende regio’s zullen zich opnieuw rekenschap moeten geven van hun Duitse, Nederlandse, Engelse identiteit, maar anders dan vroeger. Dit is ook wat Zeeman wil doen. Door kosmopolitisch nationalisme kunnen Joegoslavische toestanden worden voorkomen. (Dus tribalisme) Het gaat erom, dat er een inhoudelijke verbinding wordt gelegd tussen Amsterdammer of Nederlander zijn, of je zo voelen en de universele waarden die je als wereldburger met andere wereldburgers deelt. Dus: plichtsbesef, democratie en tolerantie of een egalitaire samenleving, etc. is typisch Nederlands zegt Zeeman. Het historisch solidariteitsbegrip, waarin universele waarden tot uiting komen legt een verbinding tussen die waarden en de Nederlandse geschiedenis, oftewel Nederlander zijn. Als Zeeman een Engelsman was geweest, had hij in de geschiedenis dezelfde waarden in de Engelse geschiedenis opgezocht en gezegd dat ze ‘typisch Engels’ zijn. Hier wreekt zich, dat de verbinding tussen nationalistische of chauvinistische gevoelens enerzijds en universele waarden anderzijds als typisch tot een nieuw-nationale groep behorende, dat die verbinding niet empirisch is te funderen. Je kunt volgens mij in de geschiedenis van iedere cultuur, natie, land, regio positieve en negatieve ontwikkelingen vinden. Het nationale is een subjectief gevoel dat qua waarden niet goed of slecht is.
Kritiek op het kosmopolitisch nationalisme
Op zich is een gevoel van verbondenheid met een bepaalde regio, stad, land, cultuur, buurt of huis een heel natuurlijk gevoel, volgens mij. Je hebt er herinneringen liggen, kent de straten, waaraan ook weer herinneringen zijn verbonden, er is een bepaalde vertrouwdheid met de omgeving en de mensen die er wonen en waar je misschien een groot aantal van kent en/of die familie van je zijn. Zij delen misschien met jou een gemeenschappelijke taal, die je van jongsaf aan is bijgebracht. In deze taal kun je je gevoelens en gedachten het beste uitdrukken. Anders wordt het als je die buurt, regio of land en de mensen die er wonen gaat verbinden met het wel of niet voorkomen van universele waarden als tolerantie, vrijheidsbesef, plichtsbesef jegens de naaste, etc. Je stelt dan dat deze positieve waarden een typisch kenmerk zijn van de mensen die in een bepaalde streek wonen waarmee jij je verbonden voelt. Er zijn in het verleden serieuze sociologische studies verschenen waarin dit het uitgangspunt is. (Bv het boek ‘de oude plattelandsbeschaving’ van Wiggers, die op basis van ‘marxistische’ analyses een verbinding poogt te leggen tussen bv een meer of minder feodale geschiedenis en het ‘volkskarakter’in een streek in Nederland. Friezen hebben geen feodalisme gekend en hebben dus een minder onderdanig karakter dan mensen uit Brabant. )
Dergelijke redeneringen komen in het dagelijks spraakgebruik veel voor, waarbij het beslist niet alleen gaat om nationale, aan de staat gebonden redeneringen. Een veelheid van groepsidentiteiten speelt daarbij door elkaar. Ook binnen radikaal links is bv wel de analyse dat er verschillen zijn tussen Rotterdammers en Amsterdammers. Als linkse Rotterdammers vergaderen, gaat het heel anders dan wanneer linkse Amsterdammers vergaderen. Rotterdammers zeuren, niet, ze hebben hun werk, zijn gewend hard te werken, zeggen de Rotterdammers. Amsterdammers hebben altijd wat te zeuren, vergaderen inefficient, doen hun werk niet, etc. Typerend voor dit soort theorien is, dat wel degelijk wordt gepoogd de redenering, het toekennen van eigenschappen aan bevolkingsgroepen een empirisch karakter te geven. Rotterdam is de stad van de grootste haven, waar hard gewerkt moet worden, Amsterdam is de stad van de handel en de banken, waar dat minder het geval is. Ook Zeeman poogt zijn analyse van de noodzaak van een nieuw nationalisme een basis te geven, hoewel hij in tussenzinnen toegeeft dat even gemakkelijk het tegendeel bewezen kan worden. Daarbij komt hij uit op het historisch solidariteitsbesef.
Er zijn dus drie elementen in deze theorien:
  1. Het gevoel van verbondenheid met de stad, regio of land waar je woont
  2. de universele waarden
  3. de materiele empirische basis of de suggestie ervan op basis van kenmerken van de stad of regio, haar geschiedenis, de ekonomische activiteiten die er zijn, etc.
De verbinding van deze drie elementen leidt tot wat men ‘typisch Nederlands’, of typisch Amsterdams’ noemt. Op zich is het naast elkaar bestaan van een veelheid van groepsidentiteiten geen probleem, zolang de individuen die deze identiteiten dragen (vaak draagt een individu verschillende identiteiten in een bepaalde rangorde) maar niet gaan denken dat zij het uitdragen  van universele waarden moeten verbinden met het uitdragen cq opleggen aan anderen van een bepaalde groepsidentiteit, omdat immers universele waarden nauw met die identiteit verbonden zijn, het geen automatisch betekent dat  als ‘de anderen’ ook maar de Nederlandse, Marokkaanse, Arabische, Amsterdamse cultuur overnemen, ook
de universele waarden worden overgenomen die een ‘typisch’ kenmerk zijn van die cultuur. Daarbij kunnen groepen met verschillende identiteiten op een agressieve manier tegenover elkaar komen te staan, als op basis van de bovengenoemde drie elementen aan de ‘andere groep’ negatieve kenmerken worden toegekend. Dit noodzaakt des te meer, de andere groep de eigen groepsidentiteit op te leggen.
Wat Zeeman nu doet, is een soort herschikking, modernisering van bovengenoemde drie elementen, die een soort ‘over all’ groepscultuur wordt, de Nederlandse. In deze Nederlandse ‘ over all’ cultuur wordt dan de verbinding gelegd tussen de universele waarden en je gevoel van verbondenheid met Nederland, op basis van empirische waarnemingen. (De egalitaire Nederlandse plichtencultuur als inhoud van het ‘ historisch solidariteitsbesef’ )
De vraag is of Zeeman langs een omweg doet wat hij zegt te bestrijden nl het ontstaan van tribalisme of nog erger, een burgeroorlog. Ook hij wil in feite een bepaalde identiteit die verbonden is met bepaalde waarden opleggen aan mensen met een andere groepsidentiteit. Individuen in de Nederlandse samenleving kunnen dan wel een onderling verschillende rangorde van identiteiten hebben, als de Nederlandse met haar universele waarden maar bovenaan staat. Maar het blijft een beetje in het duister of Zeeman ook echt wil dat men een Nederlandse identiteit aanneemt, of dat ze alleen maar bepaalde waarden daarvan moeten overnemen. In dit verband komt het begrip ‘ burgerschap’ om de hoek kijken en de inhoud daarvan. Zeeman lijkt echter nadrukkelijk een kosmopolitische Nederlandse cultuur te willen die samenvalt met de grenzen van de staat.
Hiermee komen we middenin de discussie over wat nationalisme eigenlijk is en hoe en wanneer het ontstaan is. Dit is geen gemakkelijk vraagstuk. Globaal bestaan er twee stromingen. De ene stroming, waarvan de cultuurhistoricus Johan Huizinga de grondlegger is, zegt dat het nationalisme op een geleidelijke, ‘natuurlijke’ manier aan het eind van de middeleeuwen ontstaan is en zich verder heeft ontwikkeld. Er is niet een bepaalde elite of staat, die het heeft opgelegd, wel hebben staten en elites van die ontwikkeling gebruik gemaakt om hun macht te vestigen cq via de staat oorlogen te voeren met andere staten.
De andere theorie wordt oa verdedigd door Hobsbown, die daar recent een boek over heeft geschreven en die zegt dat het nationalisme pas is opgekomen in de 19e eeuw, toen de natie-staten ontstonden en de machthebbers een ideologie nodig hadden om hun macht en hun strijd tegen andere machtsgroepen (staten) te rechtvaardigen. Nationalisme is dus een door een elite geconstrueerde ideologie, met in de tijd van de Romantiek opgekomen legenden en ficties over de nationale identiteit. Deze legenden en het ontbreken van een empirische basis ervoor worden door Hobsbown bestreden.
Ik kan me gemakkelijk van Zeeman afmaken door een soort cultuur-relativisme aan te hangen en te zeggen dat er geen enkel logisch verband bestaat tussen het gevoel ergens bij te horen, een bijzondere verbondenheid met een groep, streek, land, stad en universele waarden die in een meer omvattend burgerschap tot uiting moeten komen. En hetzelfde pad op te gaan als Hobsbown, die alle nationalismen en daarmee verbonden mythische identiteiten naar de prullebak verwijst met een beroep op een historische analyse waaruit blijkt dat er niets van klopt en er sprake is van geschiedvervalsing. 
Enerzijds is er in mijn manier van denken een groot cultuur-relativisme, anderzijds een analyse van het kapitalisme en de plaats van groepen daarin. (arbeiderklasse) Ik wil helemaal geen groepsidentiteit opleggen aan anderen. Ik wil links democratisch pluralisme. 

Al met al kom ik op de volgende probleemstelling: Hoe kunnen we het politiek, cultureel en democratisch pluralisme vorm geven en overeind houden op weg naar verandering van de kapitalistische samenleving,  met een bepaalde ‘stootkracht’ waarbij de moeilijkheid is, dat groepen met verschillende identiteiten voortdurend trachten een exclusief verband te leggen tussen bepaalde waarden en hun groepsidentiteit, zodat:
1.      Men zich terugtrekt en opsluit in isolement of
2.      Op agressieve wijze de eigen groepsidentiteit tracht op te leggen aan anderen
3.      Groepen gescheiden blijven strijden voor verschillende doelstellingen cq deeleisen.
Enkele schrijvers die zich ermee bezig hebben gehouden
In het voorjaar van 2002 slaagde de vertegenwoordiger van de Lique Communiste Revolutionaire uit Frankrijk erin bij de presidentsverkiezingen 4,3 procent van de stemmen oftwel 1.200.000 stemmen te halen. Daarna heeft de presidentskandidaat van de LCR een boek geschreven, ‘100 mots pour changer le monde’ waarin hij de slogan van de andersglobalisten ‘ een andere wereld is mogelijk’  een revolutionair karakter probeert te geven. Veel andersglobalisten en andere mensen geloven niet meer in de mogelijkheid van een revolutie. Daarover wil de schrijver van het boek ‘dromen’. Olivier Besancenot probeert het begrip revolutie een nieuwe inhoud te geven. Besancenot is van mening, dat een kritische kijk op Lenin noodzakelijk is. De vergissing van de Bolsjewieken bestaat erin dat ze de demokratische kwestie onderschat hebben. Zaken als zelforganisatie, zelfbeheer, algemene staking en democratie moeten centraal staan. De leidende rol van de partij bestaat niet. De partij mag zich niet in de plaats van de sociale bewegingen opstellen. Politiek pluralisme is noodzakelijk. Niet de partij maar de meerderheid van de bevolking moet de macht grijpen en zich de macht toe-eigenen in volle respect voor onderlinge verschillen.[1]
Wallerstein. Ook hier de vraag: hoe een anti-systeem beweging kan worden opgebouwd, die afscheid heeft genomen van oud-links (communistische en socialistische partijen) die streefde naar een overname van de staat. De moeilijkheid is, dat pluralisme, democratie en vrijheid gehandhaafd moeten worden, terwijl tegelijkertijd delen van de progressieve bourgeoisie (ik bedoel technologisch en qua monopoliepositie de meest winstrijke) ernaar kunnen streven net als in het tijdperk van de overgang van landadel naar bourgeoisie een geheel nieuw wereldsysteem op te bouwen, waarbij de (machts) ongelijkheid en de sociale ongelijkheid in de wereld wordt gehandhaafd en zij een soort verlichte fascistische dictatuur kunnen vestigen, gebruik makend wel van verwerpelijke dictatuurmethoden. Is zo’n pluralistische beweging die zichzelf in stand houdt mogelijk, of is dat per definitie uitgesloten, wordt je dan net als Allende vernietigd?


[1] Dit staat in een interview met Olivier Besancenot in Le Monde van 3 februari 2003. In dit nummer ook een lovende recensie over het boek. (Tekst 3)