Solidariteit nr. 80. september 1997.
Werklozen zijn nauwelijks in kollektief verband georganiseerd, ook niet in de FNV. Meestal wordt hiervoor de zogenaamde bronnentheorie aangevoerd: uitkeringsgerechtigden beschikken niet over de materiële en immateriële bronnen (arbeidsproduktiviteit) om voor hun rechten op te komen. Werpen de Euromarsen een nieuw licht op deze theorie?
HET MAG WAAR ZIJN dat uitkeringsgerechtigden beperkingen kennen, als het gaat om de organisatie en verdediging van hun rechten. De betekenis hiervan moet niet genegeerd warden. Maar we moeten ons er ook niet op blindstaren. De bronnentheorie kent haar beperkingen. Ook al erkent zij dat organisatie van uitkeringsgerechtigden mogelijk is, wanneer anderen, werkenden, hun materiële en immateriële bronnen ter beschikking stellen en gaat zij ervan uit dat met solidariteit veel te bereiken is, toch blijft de politieke dimensie wat onderbelicht. De strategie van de nationale elites, wanneer het om organisatie van uitkeringsgerechtigden gaat – hun propaganda en subsidiebeleid – blijft buiten beschouwing.
Hele en halve psychologen
De subsidiëring van belangenorganisaties valt in het niet bij de vele miljoenen die uitgetrokken warden voor de propaganda door de overheid. Naast daadwerkelijke arbeidsbemiddeling leggen hele en halve psychologen in dure heroriëntatie-kursussen uit dat werkloosheid een individueel en niet een maatschappelijk probleem is. (Ben jij niet gekozen uit driehonderd sollicitanten? Dan ontbreekt er jets aan je gedrag en opstelling.) In de bronnentheorie wordt de strategie van bestuurders en topambtenaren om de werklozen te disciplineren en het effekt daarvan, bijvoorbeeld in het kader van het ‘poldermodel’, niet aan een historiese analyse onderworpen. Althans ik ken geen uitgebreide analyse in dit opzicht. Het wachten is op de publikatie van Ruud Vlek die op 1 december op dit onderwerp hoopt te promoveren. De oorzaken van passiviteit en het onvermogen tot belangenbehartiging te komen, worden ook in de bronnentheorie eenzijdig gezocht in kenmerken van het individu, of van specifieke subgroeperingen en hun belangenverschillen. Niet in de meer algemene maatschappelijke verhoudingen, waarbij bepaalde partijen (werkgevers, overheidsorganen, delen van de vakbeweging) er belang bij kunnen hebben dat de belangenbehartiging van de uitkeringsgerechtigden of werklozen binnen bepaalde grenzen blijft en maar in beperkte mate van de grond komt. Vaak voelen werklozen dit allemaal feilloos aan, hoewel het niet altijd in politieke termen wordt vertaald. Er is een diep ingekankerd wantrouwen gegroeid jegens de overheid, de ambtenaren, de politiek en ja, ook de vakbeweging.
Vakbeweging
Ik hoef hier hopelijk niet uit te leggen dat de vakbeweging veel te weinig heeft gedaan om de problemen van het nederlandse ‘poldermodel’ voor het voetlicht te brengen. Sterker nog, het harmonieuze overleg over loonmatiging en afbraak van de sociale zekerheid maakt struktureel deel uit van dit ‘poldermodel’. Iedere werkloze weet dat er in deze onvolprezen polder, volgens officiële CBS-cijfers, 1.117.000 mensen rondlopen die betaald werk zoeken. De internationale waardering voor de polderjongens (‘sociale partners’) zal, vrees ik, het vertrouwen van de werklozen in de FNV niet versterken. Toch is een onafhankelijke, sociale beweging van werkende en niet-werkende gemarginaliseerden mogelijk. Voorbeelden uit de geschiedenis tonen aan dat organisatie van deze groep wel degelijk mogelijk is, wanneer uitkeringsgerechtigden en werklozen maatschappelijke steun weten te mobiliseren van linkse politieke partijen, kritiese vakbonds- en kerkelijke groeperingen of van andere sociale bewegingen (vrouwenbeweging). En ook weten we dat resultaten in de verdediging van rechten kunnen warden geboekt, wanneer de verschillende partijen in een koalitie elkaar aksepteren en serieus nemen. Het franse AC! (Agir contre le Chômage) is daarvan een aktuele illustratie en in Nederland zijn akties van vrouwen in de bijstand tijdens de opleving van het feminisme begin jaren tachtig een goed voorbeeld.
Euromarsen
De Euromarsen waren voor mij een nieuwe stap op weg naar het doorbreken van onderling wantrouwen en verdeeldheid en naar de opzet van een nieuwe sociale beweging. Enerzijds werden bij de organisatie van de Euromarsen, zowel in Nederland als in de andere landen, de zwakheden van wat wel de uitkeringsgerechtigdenbeweging wordt genoemd, in mijn ogen overduidelijk blootgelegd. Anderzijds heb ik ervaren dat bij werkenden, leden van politieke partijen of kaderleden van vakbonden, vaak sprake was van een pijnlijke onbekendheid met de leefwereld van de uitkeringsgerechtigden en van een onbegrip voor de politieke standpunten die hun organisaties momenteel vaak innemen. Er was soms sprake van onbekendheid met het maatschappelijk krachtenveld, waarin de vaak kleine organisaties moeten opereren. Dit alles heeft bij de organisatie van de Euromarsen en de slotdemonstratie tot verschillende problemen geleid, terwijl de organisatie soms met kunst en vliegwerk overeind moest warden gehouden. En kijk, op die gedenkwaardige dag in juni waren er meer dan 50.000 demonstranten uit heel Europa!
Symboliese kracht
Het sukses van deze demonstratie is mijns inziens deels te verklaren uit de symboliese kracht van de Euromarsen die eraan voorafgingen. Ik noem twee aspekten. In de eerste plaats werd de bekende slogan ‘denk mondiaal en handel lokaal’ in de praktijk gebracht. Er waren bij doorkomst van een mars in sommige steden akties voor ondersteuning van arbeiders tegen sluiting van bedrijven. Daarnaast diskussieerden de wandelaars met aktievoerders van de lokale komitees, die zich vaak ook met de lokale politiek bezighouden, over de gevolgen van de europese eenwording voor de lokale gemeenschap. In de tweede plaats sprak veel mensen aan dat de wandelaars, vaak dakloos en/of werkloos of werkzaam in marginale bedrijven, voor deze aktie hadden gekozen. Er was een wandelaarster bij die een maand voor het begin van de marsen uit haar huis was gezet en die voor deze politieke aktie had gekozen om te overleven. Politieke aktie als overlevingsstrategie, dat sprak veel mensen aan. Misschien dat de meeste daklozen dit nog niet zo snel doen. Desondanks zijn de Euromarsen voor mij toch het bewijs dat de beperkingen zoals die in de bronnentheorie worden genoemd, de maatschappelijke tegenwerking en het onderling wantrouwen en cynisme te overwinnen zijn. Er kan daarbij een internationale beweging ontstaan, waarin groepen uit vele steden, dorpen en landen samenwerken om op verschillende nivoos een vuist te maken. Noodzakelijk voor de duurzaamheid van die beweging is wel dat er een goed evenwicht wordt gevonden tussen de invloed en zelfstandigheid van lokale groepen enerzijds en de europese koördinatie anderzijds.
Piet van der Lende (Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam)