Sinds kort ben ik namens de Bijstandsbond betrokken bij een proces van ‘creatieve beleidsvorming’ in Amsterdam Oost. Doel van deze ‘creatieve beleidsvorming’ is voor het stadsdeel een beleid ter bestrijding van de verarming te bedenken. Hiervoor werden hulpverleners uit het stadsdeel en vertegenwoordigers van stedelijke organisaties van uitkeringsgerechtigden uitgenodigd. Dus niet eerst een beleidsnota, waar vervolgens commentaar op gegeven kan worden, nee, eerst wordt aan ons, vertegenwoordigers, gevraagd wat wij belangrijk vinden en via het ‘creatieve beleidsproces’ komen er dan voorstellen voor een nieuw beleid.
Op de eerste dag van het ‘creatieve proces’ werden ‘aandachtspunten’genoteerd. Ieder van de vijftien aanwezigen mocht roepen wat hij of zij belangrijk vond. Dit werd op grote flap-overs geschreven, en aan het eind van de dag werden al deze aandachtspunten verwerkt tot ‘beslispunten’, ‘randvoorwaarden’ e.d. De bedoeling was dat bij het noemen van aandachtspunten niemand die van een ander zou afkraken. De rayonmanager beleid en communikatie van het rayon Oost van de Sociale Dienst stelde echter voortdurend aandachtspunten ter discussie. Ik konstateer bijvoorbeeld, dat veel gedetineerden bij detentie hun huis kwijtraken, omdat ze de huur niet meer kunnen betalen omdat hun uitkering stopgezet wordt. De wijkagent die naast mij zit, bevestigt dit verhaal. De sociale dienst ambtenaar werpt tegen: ‘maar we hebben een regeling, waarbij het eerste half jaar de huur door de sociale dienst betaald wordt. Als ze een langere gevangenisstraf krijgen, niet, maar als ze dan uit de gevangenis komen, hebben ze binnen drie maanden een woning.’ Weg is de signalering van het knelpunt van de dakloze gedetineerden. Achteraf blijkt zijn verhaal echter niet te kloppen. Er zijn wel degelijk lange wachttijden voor woningzoekenden die uit de gevangenis komen!
Het tweede discussiepunt gaat erover dat niet kunnen lezen en schrijven een vorm van armoede is. De sociale dienst ambtenaar: ‘Er zijn mensen, die dat niet kunnen, en toch gelukkig zijn. Dit hoort dus niet bij het armoede beleid, je moet het beperken tot inkomensvoorzieningen.’
Ook werd gesteld dat als allochtonen die geld sturen naar het land van herkomst, in armoede leven, dat dit hun eigen schuld is. Dus de bijstandswet hoeft op dat punt niet te worden aangepast. Dan wordt de redenering opgezet dat allochtonen soms een Mercedes kopen van fl 5000,- om naar het land van herkomst te gaan, en dat je dan de vraag moet stellen, of je ze nog wel inkomensondersteuning moet geven. Het is toch hun eigen keuze.
En als mensen arbeidsongeschikt zijn, en ze willen niet meewerken aan een psycho-sociale therapie, waarbij ze vervolgens weer arbeidsgeschikt zouden worden, dan is dat ook hun eigen keuze. ‘Een keuze om in de armoede te blijven, en in het beleid hoeven we daar dus geen prioriteit aan te geven.’
Tenslotte vertelt de sociale dienst ambtenaar trots over een projekt dat enige tijd geleden in Oost is opgezet. “Mensen voelen zich prettiger, als ze in een nette, opgeruimde buurt wonen, en in een huis dat netjes opgeruimd is en goed in de verf zit. Daarom hebben wij als sociale dienst een klein projektje gestart, waarbij we mensen fl 110,- bijzondere bijstand gaven, om potten verf te kopen. Nou, het liep storm. Dat is ook weer een voorbeeld van hoe je mensen kunt stimuleren.”
De bijdragen van de andere mensen in het creatieve beleidsproces waren gelukkig heel wat positiever, anders zou ik er acuut mee ophouden.
Piet van der Lende