Hoofdstuk 3 boek ‘Werklozen in aktie’, de geschiedenis van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam, 1974-1992
In het voorgaande heb ik trachten aan te geven, dat in het voorjaar van 1976 bij de diskussies over de loonmaatregelen en de bezuinigingen bij de overheid de kwestie van de automatische prijscompensatie centraal stond. De werkgevers hadden in het voorjaar van 1976 bij de presentatie van hun rapport “Perspectief ’80” laten weten, dat ze de automatische prijs- compensatie wilden afschaffen. De leiding van het FNV had in het voorjaar geprobeerd, loonmatiging bij de achterban geaccepteerd te krijgen, maar dit was afgewezen. De werklozencomité’s leverden een bijdrage aan de oppositie tegen de voorstellen van de FNV-leiding en de bezuinigingen van het kabinet den Uyl. In het najaar van 1976 kwamen er weer onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden voor 1977, na het aflopen van de loonmaatregel voor de tweede helft van 1976.1 Op 22 november 1976 ging de achterban van de FNV akkoord met de voorstellen, die namens de vakcentrale aan de werkgevers moesten worden gedaan. De FNV wilde een herstel van de volledige automatische prijscompensatie (dat wil zeggen: een geschoonde prijscompensatie, waarbij oa geen rekening zou worden gehouden met de prijsverhogende invloed van BTW-verhogingen). Verder zou gewerkt moeten worden aan een geringe reële loonsverbete- ring. Al met al betekende het per 1 januari 1977 een loonsverhoging van 4,5% en per 1 juli 1976 een verhoging van 3,8%. De werkgevers brachten hun bod enkele dagen na de FNV naar buiten. Zij weigerden nog langer mee te werken aan een automatische prijscompensatie. Ze wilden 2,5% per 1 januari en 2% per 1 juli. Dan zou over het hele jaar gerekend de stijging van de lonen uitkomen op 3,5%.2
De FNV stelde in een reactie dat de automatische prijscompensatie er in ieder geval moest komen. De onderhandelingen op centraal niveau mislukten. Het woord was nu aan de onderhandelaars in de bedrijfstakken, zoals de metaal, de bouw en de voedingsmiddelen industrie. Maar ook daar weigerden de werkgevers in de cao-onderhandelingen toe te geven aan de eis van een automatische prijscompensatie. Op 10 januari 1977 deelde Wim Kok mee, dat de FNV zich gereed maakte om aktie te gaan voeren en dat een aktiecentrum zou worden ingericht. Op maandag 7 februari begonnen de stakingen. Er werd gestaakt in de havens van Rotterdam en Amsterdam, in de bouw en een aantal industriële bedrijven en woensdag werden de stakingen uitgebreid.3 Volgens de FNV waren er op die dag 35.000 stakers; de werkgevers kwamen uiteraard tot lagere getallen. Op woensdagavond nodigden de werkgevers, met name van Veen, FNV-voor- zitter Kok uit, nog eens te komen praten. De werkgevers waren nu bereid te komen tot een “overgangsregeling”. Zij wilden over 1977 de prijscompensatie in principe betalen, maar wel binnen bepaalde grenzen, en er zou op nieuw gepraat moeten worden over volgende jaren. Daarbij zou gewerkt moeten worden aan een zogenaamde “mitsformule”, automatische prijscompensatie mits de ekonomische ontwikkelingen zouden meevallen. Donderdagmiddag 10 februari kwamen de onderhandelaars weer bij elkaar. De stakingen duurden ondertussen voort. En zondag waren ze eruit. Uit het zogenaamde Haagse Protocol, zoals de overeenkomst tussen vakbeweging en werkgevers genoemd werd: “verklaren werkgeversorganisaties zich bereid mee te gaan met de voortzetting van het huidige systeem van prijscompensatie voor 1977, mits tussen beide partijen een sluitende formule kan worden afgesproken om bij tegenvallende ontwikkelingen de gevolgen samen of met behulp van de overheid op te vangen”.
En om de zinsnede “met behulp van de overheid” ging het. Terwijl de stakingen in volle gang waren, had de regering al enkele malen laten weten, dat er meevallers waren in de sociale fondsen waaruit de werkloosheids en arbeidsongeschiktheids uitkeringen werden betaald. Minister Boersma schreef in een brief aan de Tweede Kamer, dat er in de kassen van de sociale fondsen een meevaller was ontdekt die doorgerekend tot 1980 in de buurt van de 13,4 miljard kwam.4 De werkgevers eisten nu, dat tegenover de inwilliging van de eis van de automatische prijscompensatie zou staan, dat er uit die meevaller een premieverlichting voor de werkgevers zou komen, zodat voor hen de totale loonsom niet teveel zou stijgen. De vakbeweging stelde zich in eerste instantie op het standpunt, dat de premies niet mochten terugvloeien naar het bedrijfsleven. Zij moesten gebruikt worden om eerder door de regering aangekondigde bezuinigingsmaatregelen te niet te doen.5 De FNV-onderhandelaars Kok en Spit gingen uiteindelijk toch akkoord met de eisen van de werkgevers. Werkgeversonder- handelaar van Veen zou hebben gezegd: ” Het doet de vakbeweging nu nog pijn, dat ze akkoord is gegaan met dat terugsluizen van de sociale premies. Ze zijn op dit punt van hun geloof afgevallen”.6
reakties werklozencomité’s
Hoe reageerden de werklozencomité’s op deze ontwikkeling? Tijdens de stakingen werd er een nieuwe aktiekrant gemaakt, die op grote schaal werd verspreid.7 Werklozen solidair met stakers” kopte de krant. Die solidariteit kreeg blijkens de verslagen in de krant vorm doordat werklozen op arbeidsbureau’s en uitkeringskantoren solidariteitslijsten lieten tekenen. Op aktiebijeenkomsten van de stakers werden de resultaten van de steunlijsten overhandigd door delegaties van werklozen. Verder namen de comité’s kontakt op met de afdelingen van de vakbonden, om hun diensten aan te bieden. “Werklozen kunnen manifesten, en folders verspreiden op plaatsen en tijdstippen waarop de werkenden of de stakers zelf moeilijk beschikbaar kunnen zijn”.8 De aktiekrant liet weten, dat er geen enkele twijfel hoefde te bestaan over het standpunt van de werklozen: zij stonden achter de stakers. Op donderdagmiddag 27 januari, dus vlak voor het begin van de stakingen, belegde het AWC een bijeenkomst in hotel de Roode Leeuw. Verschillende sprekers eisten een volledige prijscom- pensatie voor werkenden en werklozen, terwijl verder kritiek werd geleverd op allerlei verslechteringen en nieuwe bezuinigingen die op stapel leken te staan, zoals verlaging van de WAO-uitkeringen en van de uitkeringen voor thuiswonende jongeren. Aan het slot van de bijeenkomst werd een groep gevormd die verschillende initiatieven zou ontwikkelen ter ondersteuning van de vakbondsakties. De eisen van het AWC op deze avond werden ondersteund door de verschillende werklozenprojecten in de stad, zoals Het Borgercentrum, Meervaart en Het Vuurschip. Ook het buurthuis “De Kolenkit” steunde de aktie.9
sociale fondsen
De aktiekrant werklozen had verder kritiek op de standpunten van minister Boersma. Men protesteerde tegen het feit, dat de minister juist nu, tijdens de stakingen met mededelingen over meevallers bij de sociale fondsen kwam, en dat hij dit geld wilde gebruiken om werkgevers en werknemers dichter bij elkaar te brengen door het geld in te zetten voor de handhaving van de automatische prijscompensatie. De comité’s waren erop tegen, dat de meevallers gebruikt zouden worden om de prijscompensatie af te kopen. “Als de prijscompensatie moet worden afgekocht met een loontoeslag, gefinancierd uit de premiefondsen van de werknemers, dan krijgen we koopkrachtverbetering uit eigen zak en de ondernemers blijven buiten schot. “Een sigaar uit eigen doos” noemen ze dat”.10 De aktiekrant was tijdens de stakingen nog optimistisch over het standpunt van de FNV-leiding: ” Gelukkig is ook de vakbeweging, zoals uit een eerste reactie van Wim Kok op de TV bleek, niet bereid om mee te werken aan dit spelletje”. De werklozencomité’s hadden een andere bestemming voor de meevallers in de sociale fondsen: de uitkeringen van de groeiende groep langdurig werklozen moesten verbeterd worden. Verlenging van de uitkeringstermijnen van WWV en WW was immers de eis van de werklozencomité’s en de vakbeweging. “In geen geval mag zo’n miljoenenpotje toegeschoven worden aan de ondernemers”. Prijscompensatie en verhoging van de werkloos- heidsuitkeringen moesten volgens de comité’s tegelijkertijd gerealiseerd worden. Zonder prijscompensatie raakten de uitkeringen snel achterop. Daarom hadden werkenden en werklozen gezamenlijke belangen. De aktiekrant konstateerde, dat terwijl in Nederland het ene bedrijf na het andere zijn poorten sloot, de banken en de grote concerns waren overgegaan tot grote investeringen in het buitenland. “Daar bleef het geld, daarvoor moesten de lonen gedrukt worden, daarvoor waren de miljoenen subsidies aan het bedrijfsleven via de 1% operatie nodig. Niet de lonen, prijscompensatie en uitkeringen moeten aan banden maar de kapitaalexport”. De comité’s moeten teleurgesteld zijn geweest over het uiteindelijke standpunt van de FNV-leiding.
Dit standpunt werd echter ook door de achterban van werkenden niet zonder meer overgenomen. Na het centrale akkoord tussen werkgevers en werknemers bleven de stakingen in de bedrijven voortduren. Er was weliswaar een centrale overeenkomst, maar er moest op bedrijfstakniveau door de bonden toch nog een FNV-eis binnengehaald worden, nl een loonsverbetering van 2%. Het ging daarbij echter voornamelijk om een extra loonsverhoging naast de prijscompensatie, niet in de eerste plaats om het feit, dat de prijscompensatie gedeeltelijk betaald werd uit de sociale fondsen. Vlak na de stakingen werd een nieuwe werklozen aktiekrant verspreid. In de krant werd gekonstateerd, dat de stakingen met resultaten werden afgesloten. De prijscompensatie in de lonen en uitkeringen bleef gehandhaafd. “De strijd van de werkenden voor behoud van verbetering van de lonen is ook voor de werklozen van onmiddellijk belang. Bijna alle uitkeringen zijn gekoppeld aan de lonen en zonder de prijscompensatie zouden de uitkeringen nog sneller achterop raken bij de prijsstijgingen”. Maar er werd ook weer kritiek geleverd op de gang van zaken met de sociale fondsen. Terwijl de regering besloot, de WAO-uitkering stapsgewijs te verlagen van 80% naar 75% werden de premies voor de werkgevers verlaagd. De WAO- premie ging met 1,2% omlaag en de werkgeverspremie ziektewet ging met 0,3% omlaag. De aktiekrant wees er nog eens op, dat het geld gebruikt moest worden om de uitkeringen te verhogen en niet te verlagen.
Wanneer je de kranten uit die tijd erop naslaat, valt op, dat de resultaten van de stakingen werden gezien als een overwinning van de vakbeweging.11 De vakbonden hadden, ook in een tijd van grote werkloosheid een vuist kunnen maken, zo was de teneur, en de werkgevers moesten toegeven. Het inwilligen van de vakbondseisen betekende echter voor de werkgevers niet of nauwelijks een stijging van de loonsom, en bovendien was de vakbeweging ermee akkoord gegaan, dat op de automatische prijscompensatie voor de jaren na 1977 nog gestudeerd zou worden. Achteraf lijken de stakingen minder succesvol te zijn geweest dan veel mensen in die tijd dachten. Het feit, dat de sociale fondsen werden gebruikt als compensatie voor de werkgevers speelde in de commentaren van de kranten uit die tijd nauwelijks een rol.
Naar duurzamer organisatievormen.
öIn de winter van 1976/1977 deed zich in de werklozenbeweging een belangrijke ontwikkeling voor. Tot nu toe was er vooral sprake geweest van personencomité’s, die onder invloed stonden van de CPN. Comité’s verdwenen even snel als ze kwamen. Alleen in plaatsen, waar men over een eigen ruimte beschikte was er enige continuïteit in de akties. in het voorjaar van 1977 kwam vanuit de CPN het voorstel, Werklozen Belangen Verenigingen op te richten. In maart 1977, meldde de aktie krant werklozen dat op een bijeenkomst in het aktiecentrum van het werklozencomité in Sneek werd besloten tot oprichting van zo’n Werklozen Belangen Vereniging.12 De vereniging startte met 70 leden. In de volgende aktiekrant bleek, dat ook in andere plaatsen belangenverenigingen werden opgericht.(Amsterdam, Delft, Munnekezijl, Groningen, Utrecht, Alkmaar)13 In de krant werd uitgebreid ingegaan op de overwegingen, die tot de oprichting van verenigingen hadden geleid. Bij de oprichting van de Werklozencomité’s leefde bij velen de illusie, dat de werkloosheid van korte duur zou zijn en dat door kortstondige, hevige akties verslechteringen konden worden tegengehouden. Maar de werkloosheid bleef stijgen; zo konstateerden de oprichters van de belangenvereniging in Sneek, dat bij Werkspoor en Philips-vestigingen in die plaats nieuwe ontslagen dreigden. En de overheid ging maatregelen voorbereiden die een afkalving betekenden van de rechtspositie van werklozen en van hun inkomen. In plaats van de personencomité’s, die soms een kortstondig bestaan hadden geleid en die alleen gedurende een bepaalde aktie bestonden, wilde men daarom belangenverenigingen oprichten. Deze meer duurzame organisatievorm zou een beter gekoordineerd en langdurig verzet tegen de verslechteringen mogelijk maken in een tijd, waarin de werkloosheid struktureel was geworden; zo was het, dachten de oprichters van de verenigingen, mogelijk ook op langere termijn aktie te voeren om de belangen van werklozen te verdedigen. Men wilde verenigingen met gekozen besturen en leden die contributie betaalden. Verder wilde men werkplannen maken, om zo gericht voor de belangen van werklozen te kunnen opkomen. Op de eerste algemene ledenvergadering van de verschillende verenigingen werd een nieuw bestuur gekozen en werden de statuten, huishoudelijk reglement en werkplannen goedgekeurd. De oprichters van de belangenverenigingen wilden echter niet alleen een duurzamere organisatievorm maar ook een meer demokratische: “een duidelijke, open organisatievorm bleek vereist, waarin werklozen niet alleen recht hebben op informatie over de werkzaamheden van de organisatie, maar ook rechten- duidelijk omschreven- om mee te beslissen over de werkzaamheden, die moeten worden aangepakt”.14 Een overweging, die ook een rol kan hebben gespeeld is, dat de samenwerking tussen de grote vakbonden en de aktiecomité’s nog steeds moeizaam verliep. Er waren lokaal wel allerlei samenwerkingsverbanden tot stand gekomen, en we zagen, dat in de schoolverlaterscomit‚’s het NVV JC samenwerkte met de werklozencomité’s, maar een eigen plaats hadden de uitkeringsgerechtigden binnen de grote vakbonden niet. Het zou nog enige tijd duren, voor er een secretariaat uitkeringsgerechtigden in de FNV kwam, en uitkeringsgerechtigden konden nog steeds niet in die hoedanigheid lid worden van een vakbond. De meer duurzame organisatievorm van belangenverenigingen en daarmee een relatief zelfstandige positie buiten de vakbeweging, zou wellicht de mogelijkheid bieden, meer druk uit te oefenen op de grote vakbonden, meer voor uitkeringsgerechtigden te doen.
Wel bleven ook de nieuwe Werklozen Belangen Verenigingen streven naar samenwerking met het FNV; in de statuten van de WBVA staat nog steeds, dat de vereniging streeft naar aansluiting bij het FNV. Het voorlopig bestuur van de Werklozen belangen Vereniging Sneek nam vrij snel na de oprichtingsbijeenkomst kontakt op met de plaatselijke afdeling van het NVV. Men voerde een uitgebreid gesprek met elkaar en een van de resultaten daarvan was, dat er op 29 april 1977 een gezamenlijke bijeenkomst werd belegd, waar plannen werden besproken om gezamenlijk voorstellen te ontwikkelen voor het verbeteren van de werkgelegenheid in het noorden. De Werklozen Belangen Verenigingen gingen zich vanaf hun oprichting intensief bezig houden met lokale problemen bij de sociale diensten. Zo overhandigde de WBV Groningen kort na haar oprichting een pakket eisen aan de wethouder van sociale zaken T. Wits, die betrekking hadden op de lange wachttijden bij de sociale dienst voordat definitief een RWW-uitkering werd toegekend en de belabberde voorschottenregeling, waarbij mensen soms maandenlang op een veel te laag voorschot moesten leven.15
De Amsterdamse situatie
In Amsterdam vond de oprichting van de Werklozen Belangen Vereniging plaats op 6 april 1977.16 Het AWC ging over in de WBVA. Bert Holvast, de kandidaat-voorzitter van de WBVA, hield tijdens de vergadering, waar ongeveer 50 mensen aanwezig waren, een toespraak, waarin de werkzaamheden van het AWC werden geëvalueerd.17 Hij constateerde, dat het AWC talrijke successen had geboekt in de directe belangenbehartiging middels het advieswerk voor mensen met uitkeringsmoeilijkheden. Volgens Holvast werden aanvallen op de positie van werklozen, zoals aantasting van het dagloon en sluipende ondergraving van het recht op passende arbeid, tegen gehouden. Verder werden de eisen “verlenging van de WWV uitkering” en “geen werklozen naar de bijstand” zeer bekend en stelde de vakbeweging zich daarachter. Bovendien had het AWC grote bekendheid gekregen door aktiviteiten bij het arbeidsbureau en uitkeringskantoren. Holvast noemde ook de overwegingen, die bij andere comité’s tot de oprichting van een belangenvereniging hadden geleid. De werkloosheid bleef toenemen. En daarbij nam ook het aantal langdurig werklozen toe. Dit maakte een duurzamere organisatievorm noodzakelijk. Maar: “in welke vorm de belangenstrijd van werklozen ook gevoerd wordt, de eis “recht op werk” blijft de centrale eis. Zonder werk zijn is een bedreiging van het hele bestaan”. Holvast noemde ook de loondrukkende werking van de grote werkloosheid: Een onderzoek van wetenschappers van het Instituut voor Arbeidsvraagstukken in Tilburg (IVA) had aangetoond, dat 50% van de werklozen die werk vonden was gaan werken tegen slechtere voorwaarden dan in de vorige baan. “Een cijfer, dat aangeeft in welke grote mate werkloos zijn voor velen een gedwongen tussenstap is naar een slechtere baan. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de werkloze zelf. Dit heeft zijn uitwerking op het loonpeil van de hele werkende klasse, die vergelijkbaar is met het legen van de ene emmer koud water na de andere in een warm bad. Het loonpeil gaat gestaag omlaag”. Het onderzoek van de IVA gaf ook aan, dat er niets waar was van de “spookverhalen” dat werklozen te hoge eisen zouden stellen. Holvast wilde ook een demokratischer organisatievorm: het AWC was enige tijd geleden begonnen met zogenaamde contactkaarten. Deze kaarten gaven recht op alle informatie van het comité en moesten een zekere (financiële) binding geven tussen vele werklozen en het comité. “Gebleken is dat de werklozen dit kaartensysteem als onaf ervoeren. Een duidelijke, open organisatievorm bleek vereist, waarin werklozen niet alleen recht hebben op informatie over de werkzaamheden van de organisatie, maar ook rechten, duidelijk omschreven, om mee te beslissen over de werkzaamheden, die moeten worden aangepakt”. Holvast stelde een voorlopig bestuur voor, dat de eerste algemene ledenvergadering zou moeten voorbereiden. Als leden stelde hij voor: B. Holvast, voorzitter, Mej. L Vos-de Wael, sekretaris, D Swart, penningmeester, B. Olie en mevr. J van Groenestijn.
een konferentie
Na de akties tegen de afschaffing van de prijscompensatie in februari 1977 en vlak voor de oprichting van de Werklozen Belangen Vereniging organiseerde het AWC in Amsterdam een konferentie, die bedoeld was om de positie van de werklozen bij een oplopende werkloosheid en steeds verdergaande overheidsbezuinigingen nader te analyseren. De konferentie had ongeveer 150 deelnemers en werd op 26 februari 1977 gehouden in het trefcentrum in de Lutmastraat. Naar aanleiding van de konferentie werd een ongeveer 200 bladzijden tellende “werk- map” samengesteld, in samenwerking met Ben Bugter van de projectgroep arbeidsmarktbeleid van het sociologisch instituut van de Universiteit van Amsterdam. Centraal in de werkmap stond het begrip passende arbeid, en daarmee de onderlinge verhouding tussen werkenden en werklozen. Men ging ervan uit, dat de werkloosheid een loondrukkende werking had en dat werkgevers en overheid de grote werkloosheid zouden gebruiken om zowel te bezuinigen op de uitkeringen als op de lonen, waarbij werklozen zouden worden gedwongen werk aan te nemen beneden hun opleidingsniveau en tegen slechtere arbeidsvoor- waarden. Uitgebreid werd in dit kader ingegaan op hoe de arbeidsbemiddeling funktioneerde, welke de rol was van het arbeidsbureau en wat haar relaties waren met het bedrijfsleven. De conclusie van de konferentie was, dat het arbeidsbureau een verlengstuk was van de werkgever, die via het arbeidsbureau beschikte over een gratis selectieproces, waarin mensen werden uitgekozen die aan zijn wensen voldeden.18 Daarnaast werd op de konferentie ingegaan op het misbruik van sociale voorzieningen door werkgevers en overheid, waarbij de WAO, de sociale werkplaats, de zakgeldpraktijken met het leerlingstelsel, werktijdverkorting, het uitzendwezen en de werk- verschaffing middels werklozenpools de revue passeerden. Verder werd in de map ingegaan op de specifieke problemen van de arbeidsbemiddeling in sommige sectoren, zoals de bouw, de scheepsbouw het welzijnswerk, de gezondheidszorg en het onderwijs. Tenslotte kwamen de specifieke posities van vrouwen, jongeren en buitenlandse arbeiders aan de orde. De konferentie van het AWC had nadrukkelijk als doelstelling,” het formuleren van aktiepunten op een aantal terreinen in samenwerking met organisaties en groeperingen, die met ons strijd voeren voor recht op werk en recht op passende arbeid”. Ook de konferentiemap was het resultaat van samenwerking met verschillende organisaties, zoals de ABVA, De Bouwbond NVV en de CPN. Uit de inleiding van de konferentiemap blijkt, dat de studie vooral ook was bedoeld om een tegenwicht te bieden aan alge- meen heersende opvattingen over werkloosheid en werklozen. Arbeidsbureau en uitzendbureau’s wekten in hun reclamecampagnes de indruk, dat ze banen genoeg in de aanbieding hadden; het AWC postte dagelijks bij het arbeidsbureau en had daardoor heel wat inzicht verkregen in het funktioneren van die organisatie. Men betwijfelde, of er in de “vacaturebank” van het arbeidsbureau wel zoveel reëele vacatures zaten. men wilde middels de konferentie invloed uitoefenen op de beeldvorming over werklozen. Ook toen al verschenen er voortdurend verhalen in de pers over misbruik van sociale voorzieningen door uitkeringsgerechtigden. De aktivisten die de konferentie organiseerden wilden dit recht zetten door nu eens aandacht te besteden aan het misbruik van wetten en voorzieningen door werkgevers.
Enkele conclusies uit de werkmap
Uitgebreid werd in de map ingegaan op de functie van het arbeidsbureau. Het arbeidsbureau probeerde een neutraal bemiddelings- en arbitragebureau te zijn tussen vraag en aanbod van werk. In feite werd daarbij uitgegaan van twee gelijke partners op een vrije arbeidsmarkt. De praktijk was echter anders. De werkzoekende was verplicht “passende arbeid” te aanvaarden op straffe van intrekking van zijn uitkering. De werkgever was vrij om mensen aan te nemen of af te wijzen. Tegenover de werknemers had het arbeidsbureau sanctie middelen, tegenover werkgevers niet. Had een werkzoekende t.a.v. de juiste werkgever of de juiste arbeidsplaats bepaalde verwachtingen of stelde hij bepaalde voorwaarden dan heette dat al snel “minder geschikt” of “irreëel”. In het eerste hoofdstuk werd de procedure van de inschrijving bij het arbeidsbureau beschreven. Gekonkludeerd werd, dat de voorlichting van het arbeidsbureau over de inschrijvingsprocedures gebrekkig was en dat er sprake van zeer lange wachttijden. De werkloze kreeg een stamkaart en werd ingedeeld in een van de categorieën Niet reëel aanbod (NRA), niet bemiddelbaar (NB), minder geschikt (MG) of voor de meer gelukkigen-bemiddelbaar. De werkloze moest regelmatig terugkomen voor een nieuw stempel. Iemand die bemiddelbaar was moest soms meerdere malen per week terugkomen. Hoe vaak je moest terugkomen was afhankelijk van het oordeel van de ambtenaar die de inschrijving verzorgde. Het aantal werklozen begon eind jaren zeventig enorm te groeien. Tegelijkertijd werd het personeelsbestand van het arbeidsbureau nauwelijks uitgebreid. Dit had tot gevolg, dat door gebrek aan voldoende menskracht er minder aandacht besteed kon worden aan elke individuele werkloze. De “moeilijke gevallen” werden zo als vanzelf naar achteren geschoven. En ook toen al begon het gemanipuleer met werkloosheidscijfers: degenen, die werden ingedeeld in de kategorie Niet reeel aanbod, vanwege afwijkend gedrag, irreeële eisen, ongebruikelijke werktijden e.d, telden niet mee in de werkloosheidscijfers. In het najaar van 1977 bleek, dat de manipulatie met de cijfers verder ging: op verzoek van het Directoraat Generaal voor de Arbeidsvoorziening werden vanaf januari 1977 in het maandverslag van het arbeidsbureau in Amsterdam “werkloosheidscijfers” bekend gemaakt en niet meer, zoals tot dan toe, de “geregistreerde arbeidsreserve” Dit laatste begrip omvatte ook de te werk gestelden op aanvullende werken en op de sociale werkvoorzieningsobjecten.19 De aanduidingen NRA, NB of MG gaven volgens de werkmap aan, dat deze werklozen niet geschikt waren volgens de steeds hoger opgeschroefde eisen van het bedrijfsleven en de verslechterde voorwaarden, waaronder arbeiders moesten werken.
Veel arbeidsbureau’s begonnen in deze tijd met de inrichting van een “vacaturebank”. De werkloze kon dan zelf een vacature opzoeken en gaan solliciteren. Door middel van reclame op radio en TV wekten de arbeidsbureau’s daarbij de indruk, dat er grote aantallen vacatures waren en dat de werkloze het maar voor het uitzoeken had. Volgens de werkmap zetten deze reclamecampagnes de werkloze in een slecht daglicht: er was toch werk zat. Het Amsterdams Werklozen Comité deed in november/december 1976 een onderzoekje in de vacaturebank, naar aanleiding van de reclamecampagne. De conclusies waren, dat de bank nauwelijks echte vacatures had. De meesten waren allang vervuld. Er waren erbij die meer dan een half jaar oud waren en waarvoor allang iemand was aangenomen. Bovendien zaten er vacatures in de bakken van werkgevers, waarvoor het arbeidsbureau niet mocht bemiddelen vanwege bijvoorbeeld slechte arbeidsomstandigheden. Verder was de conclusie, dat werkgevers toch banen aanboden, ook al hadden ze die niet. Dit deden ze, om verzekerd te zijn van een constant aanbod van arbeidskrachten, zodat als er eventueel een vacature zou ontstaan, deze snel vervuld zou kunnen worden. Het AWC concludeerde, dat zo’n vacaturebank alleen zin had, wanneer er een werkelijk overzicht zou worden gegeven van van de vraag naar arbeidskrachten, en wanneer er een uitgebreide omschrijving van de functie bij werd gedaan, waarbij ook het loon zou worden vermeld. Het AWC concludeerde in navolging van de vakbonden, dat een forse personeelsuitbreiding van de arbeidsbureau’s noodzakelijk was, om tot een beter funktioneren te komen. Verder werd in de werkmap ingegaan op de omscholingsmogelijkheden die het arbeidsbureau werklozen te bieden had. Op deze mogelijkheden werd kritiek geleverd. Uitgangspunt was ook hier eenzijdig de behoefte van het bedrijfsleven. De werkgevers bepaalden de aard en de omvang van de vraag naar personeel. De ontwikkeling van de vraag naar arbeidskrachten bepaalde weer de omvang en de inhoud van de scholingsvoorzieningen. Dit had tot gevolg, dat er alleen scholingsmogelijkheden waren voor functies in bedrijfstakken en bedrijven, die het meest produktief waren. Ook werd in de konferentiemap gekonstateerd, dat de groep werknemers, die voor scholing in aanmerking kwam beperkt was: ouderen bijvoorbeeld kwamen niet snel in aanmerking, omdat voor hen uitzicht op werk daarna erg klein was. Bovendien kwamen in de praktijk vooral reeds opgeleide werknemers voor de regelingen in aanmerking en waren er voor ongeschoolden bijna geen mogelijkheden. In de “werkmap” werd uitgebreid ingegaan op de arbeidsmarktsituatie in verschillende bedrijfstakken en er werden aanbevelingen gedaan om de functie van de arbeidsbemiddeling te verbeteren, oa door een verplichte vacaturemelding en uitbreiding van het personeelsbestand, terwijl de tijdelijke loonkostensubsidies voor het in dienst nemen van werklozen moesten worden gewijzigd in structurele maatregelen, waarbij de werkloze kans kreeg op een vaste baan. Het zou in het kader van de geschiedenis van de WBVA echter te ver voeren, verder op de “werkmap” in te gaan.