In de MUG van februari staat een artikel van Jan Bosman over het boek “uitkeringsgerechtigden in beweging” van oa Rik van Berkel. Na lezing van het artikel zou ik graag enkele kanttekeningen willen plaatsen. Met name zou ik willen ingaan op de alternatieve “voorhoedeteorie” die momenteel door verschillende wetenschappers naar voren wordt gebracht.
Kort gezegd houdt deze teorie in, dat “objectieve” faktoren, zoals die worden genoemd in het boek, een massaal en gezamenlijk verzet van uitkeringsgerechtigden tegen de bezuinigingspolitiek van de overheid en voor een werkelijk alternatief blokkeren. Daarom zullen kritische uitkeringsgerechtigden altijd opereren in kleine groepjes, die alternatieven formuleren. Hun ideeen zullen door alweer “objectieve” faktoren, zoals het vastlopen van het milieu en de verzorgingsstaat, uiteindelijk worden geaccepteerd door de leidende beleidsmakers, die het in beleid zullen omzetten. Dit getuigt van een ongefundeerd vertrouwen in de politiek en de redelijkheid van de beleidsmakers. Hoewel de verzorgingsstaat vastloopt, is het helemaal niet zeker dat de argumenten van een in politiek opzicht machteloze “voorhoede” in bredere kring zullen worden aanvaard. Er is een ander scenario mogelijk.
Een politiek onderdrukkingssysteem, waarbij de milieuvervuiling gewoon doorgaat, met aan de ene kant sloppenwijken waar de armen wonen en aan de andere kant wijken voor de rijke elite met hoge muren eromheen en particuliere bewakingsdiensten. De geschiedenis wordt echter niet alleen gemaakt door objectieve faktoren, maar door aktief handelende mensen. Mijn grote bezwaar tegen de analyse van Raf Janssen en van Berkel is, evenals tegen hun alternatieve “voorhoedeteorie” dat wordt afgezien van de konkrete machtsverhoudingen, zoals die zich de afgelopen decennia in de nederlandse verzorgings¬staat hebben ontwikkeld. Het onderzoek daarnaar staat nog in de kinderschoenen. Er wordt afgezien van de aktieve rol die politici, vakbondsbestuurders en hoge ambtenaren en wetenschappers zoals economen hebben gespeeld. Het is mijn stelling, dat de onmacht van uitkeringsgerechtigden om te komen tot massale organisatievormen niet in de eerste plaats te verklaren is vanuit “objectieve” factoren, en vanuit hun eigen tekortkomingen, hoe groot die ook zijn, en hoezeer die ook een rol spelen, maar vanuit de effectieve manier waarop de elite die in onze verzorgingsstaat aan de touwtjes trekt erin geslaagd is, eventuele verzet van uitkeringsgerechtigden te neutraliseren.
Het overheidsbeleid zelf is m.i, ondanks de effectieve neutralisatiepolitiek in zich tegenstrijdig; enerzijds worden rechten van burgers vastgelegd en wordt toegezien op de naleving ervan, een en ander als resultaat van anderhalve eeuw arbeidersstrijd; anderzijds eisen het kapitalisme onder concurrentieverhoudingen, economische groei en een krampachtig streven naar meer werkgelegenheid, dat de lonen en uitkeringen worden verlaagd, de loonkosten van de werkgevers worden verminderd en dat de rechten van de uitkeringsgerechtigden worden afgebroken. Het is een combinatie van onderdrukking en neutraliseren van het verzet door hier en daar wat cadeautjes uit te delen.
Wat daarbij opvalt, is het falen van de sociaal-demokratie. De liberalen en christendemokraten hadden halverwege de zeventiger jaren al een samenhangende analyse, ideologie, zowel in populaire vorm als wetenschappelijk onderbouwd, die zij de afgelopen 15 jaar door alle verzet heen gevolgd hebben en ook gerealiseerd in het overheidsbeleid. De sociaal-demokraten noch de vakbeweging zijn erin geslaagd daar een werkelijk alternatief tegenover te plaatsen. Ik denk dat het een illusie is, ervan uit te gaan, dat alleen door argumenten van kleine groepjes daadwerkelijk veranderingen kunnen worden bewerkstelligd, of dat de vakbeweging doet wat Bosman schrijft. In die zin zal de voorhoedeteorie niet werken. Dit getuigd van een ongefundeerd vertrouwen in de redelijkheid van de leidende figuren in onze samenleving. Het blijft wel degelijk de vraag, hoe verzet kan worden opgebouwd, al of niet in het kielzog van andere sociale bewegingen. Anders zullen die nieuwe ideeen nooit doordringen in de media etc. Hoe moet dat verzet dan wel worden georganiseerd? Dat is een vraag waarop in theorie nooit een antwoord kan worden gegeven. Dat antwoord ontstaat misschien in de praktijk wanneer uitkeringsgerechtigden, actief als vrijwilliger bij allerlei (uitkeringsgerechtigden) organisatie met elkaar open discussieren over wat er de afgelopen decennia fout gegaan is, en hoe die fouten in de toekomst vermeden kunnen worden. Daarvoor is in de eerste plaats nodig een nauwkeurige historische analyse van de ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar. Het antwoord is niet eenvoudig. Wij moeten ons echter niet blind staren op de stelling van wetenschappers, dat er teveel factoren zijn die de massaorganisatie van uitkeringsgerechtigden in een organisatie onmogelijk maken en dat alleen een kleine voorhoede kan proberen, haar argumenten aanvaard te krijgen. Dan zie je bij voorbaat af van werkelijke invloed. Dat verzet komt er niet van vandaag op morgen. We kunnen echter beginnen met het besef, dat het ontbreken van werkelijk langdurig, massaal verzet tegen de uitzichtloze bezuinigingspolitiek van de staat een gevolg is van een effectieve neutralisatie van mogelijke aanzetten tot verzet. Dit kan bij de opbouw van belangenorganisaties belangrijke inzichten verschaffen over keuzen die zo’n organisatie wel en niet moet maken.
Moet je wel of niet deelnemen aan clientenraden, en wat zijn de gevolgen hiervan? In hoeverre moet je samenwerken met cq konfronterend optreden tov de erkende vakbeweging? Welke coalities met andere sociale bewegingen zijn mogelijk, die de eigen belangen aan de orde stellen? Moeten verschillende organisaties samengaan? Ik heb het idee, dat een werkelijk fundamentele discussie over deze vragen door de effectieve neutralisatiepolitiek van de overheid tot nu toe in de uitkeringsgerechtigdenbeweging niet van de grond is gekomen. Mensen lopen achter de feiten aan, creatie van een middenkader, dat geintegreerd is in het machtsapparaat van de overheid. Deze machtsaspecten van de strijd die uitkeringsgerechtigden voeren blijven in de analyses van Janssen en van Berkel buiten beschouwing.
Het gaat er niet om, alle politici en vakbondsbestuurders af te schilderen als misdadigers, wel gaat het erom, te beseffen dat bij voorbaat afzien van het ontwikkelen van een zelfstandige politieke macht en het als kleine groepjes zonder contact met een wat grotere achterban om de tafel gaan zitten in clientenraden of overleggen met ministeries en lobbywerk zoals de “Corona groep” op zichzelf geen garantie is dat er iets veranderd. Vaak wordt als tegenargument aangevoerd, dat we nu eenmaal vuile handen moeten maken, willen we iets kunnen veranderen. “Je moet er zelf bij zijn, dan heb je ook invloed”. Als er een compromis wordt afgesloten, zijn we er zelf bij”. Mensen die zich onttrekken aan bijvoorbeeld RWW commissies of andere vertegenwoordigende organen, maken het zichzelf gemakkelijk, willen geen verantwoordelijkheid dragen. Zij kiezen de gemakkelijkste weg. De vraag wel of niet deelnemen aan (parlementaire) organen is in de geschiedenis van links altijd een splijtzwam geweest. Met even veel recht kan worden gezegd, dat menige bestuurder/commissielid die namens een belangenorganisatie in een vertegenwoordigend, door de overheid ingesteld overleg zit, zich onttrekt aan zijn/haar verantwoordelijkheden, omdat bijvoorbeeld in de sociaal-demokratie, die wel degelijk de macht heeft om de mensen te mobiliseren, daaraan niets doet. Met open ogen tegenover de mensen staan, alleen met hen samen onder hun invloed werken aan daadwerkelijke veranderingen is niet de gemakkelijkste weg maar de moeilijkste. Het is moeilijk om de mensen te organiseren. In links is de verhouding tussen onderhandelen/mobiliseren druk uitoefenen geheel zoek.