Arbeidstijdverkorting geen wondermiddel

Gepubliceerd in Manifest, 27 januari 1994 en in Kabam december 1993. 

Het lijkt zo simpel: er is een grote werkloosheid. Als nu de werkenden hun werkweek verkorten tot 25 uur door het invoeren van deeltijdwerk of collectieve arbeidstijdverkorting (ATV), dan is er voor iedereen die kan werken ook betaald werk. In de praktijk is het niet zo simpel. Bij het aan­treden van het kabinet Lub­bers/Kok bestond er weer optimisme over de oplos­sing van de werkloosheid. De Banenpools en het Jeugd Werk Garantie Plan werden ingevoerd en de FNV kondigde tijdens een demonstratie op 8 oktober 1989 een offensief aan voor ATV. Maar in 1993 bereikte de werkloosheid een na-oorlogs record.
Aan het begin van de jaren tachtig werd de werkweek met enkele uren ingekort. Bovendien nam het aantal mensen dat in deeltijd werkte fors toe; in 1980 bestond de beroepsbevolking uit 5 miljoen personen, aan het einde van de jaren tachtig was dit aantal gestegen tot 6 miljoen, terwijl de hoeveelheid betaalde arbeid, uitgedrukt in arbeidsjaren, gelijk bleef. Er vond dus al een gigantische herverdeling van betaalde arbeid plaats. Deson­danks bleef de werkloosheid groot. In het voorjaar van 1989 kondigde Steke­len­burg van de FNV daarom een hernieuwd offensief aan voor verdere atv. Dit werd nog eens benadrukt tijdens een massa-demonstratie op 8 oktober. Stekelenburg zei, dat er een nieuw soort plan van de arbeid moest komen, met atv in grote stappen. Verder moest worden nagedacht over het financierings­vraagstuk, en allerlei randvoor­waarden, zoals kinderopvang, scholingsaanbod en winkelopeningstij­den. Ook zou een onderzoek moeten worden ingesteld naar de doorwwerking van atv op het belastingstelsel en de sociale zeker­heid. De FNV kondig­de aan, een breed draagvlak in de samenleving te zullen ontwikkelen voor verdere atv, waarbij ook zou worden samenge­werkt mnet groepen buiten de vakbeweging. Van al die plannen is weinig terecht gekomen. De inzet van de FNV bleek toch weer een atv in kleine stappen te zijn. Bij de cao-onderhandelingen voor 1990 vragen om een atv van een werkweek 38 naar 35 uur.
verdeeldheid
De verdeeldheid in de vakbeweging zelf was groot. De animo voor atv bleek bij de achterban van de FNV fors te zijn ge­daald. Men erkende, dat de atv in kleine stappen aan het begin van de jaren tachtig een remmende invloed had op de ontwikke­ling van de werkloosheid. Maar deze invloed was toch gering. Bij de bondsle­den werd atv bepaald door inleveren van loon, geen nieuwe kolle­ga’s erbij en taakver­zwaring.  Door een te geringen herbezetting was de werkdruk toegenomen en werden soms onaangename werktijden ingevoerd. De atv bleek vooral een functie te hebben gehad voor het opvangen van reorganisaties en saneringen. Bovendien werd in veel gevallen gebruik gemaakt van uitzend- en oproepkrachten. Greetje Lubbi verwoordde in een reactie op de voorstellen van Stekelenburg deze kritiek, toen ze zei: de keuze voor atv in kleine stappen is een ver­keerde ge­weest. Werkgevers vulden de gaten in de produktie op door de band een tikje sneller te laten lopen en ze legden een lijst met oproepkrachten aan. Lubbi vond atv een onmisbaar element in een eerlijke herverdeling van betaalde en onbetaal­de arbeid. Maar volgens haar diende deze te worden gekoppeld aan de invoering van een basisinkomen. Pas dan zou de werk­loosheid sterk verminderen. Zij pleitte voor een 25 urige werkweek en het in grote stappen invoe­ren van een basisin­komen.
Ook Van der Weg van de Industriebond bleek tegen het atv-offen­sief van de centrale te zijn. Volgens hem wilde de ach­terban geen collectieve atv. Ook de ABVA-KABO zag niets in het atv-offensief. Van der Weg wilde een palet van maatregelen om de werkloosheid te bestrijden: VUT, scholingsverlof en eventu­eel in bepaalde bedrijven atv. De atv moest worden ingebed in de moge­lijkheden van de bedrijven. De Industriebond koos voor een beleid, dat werd toegepspitst op de wensen van de leden. Als de leden atv willen, prima, maar als ze iets anders willen moet het ook kunnen. Enerzijds sloot dit uitgangspunt aan bij de wensen van de achterban: atv als verbetering van de ar­beidsvoorwaarden werd zeer gewaardeerd. Bijvoorbeeld atv per dag in de vorm van roostervrije dagen. Daarnaast sloot het aan bij het standpunt van bijvoorbeeld leden met een laag inkomen, die bij atv met in ruil geringe looneisen of zelfs gedeelte­lijke inleve­ring van loon hun inkomen teveel zouden zien dalen. Anderzijds sloot het aan bij de wensen van de werkge­vers: zij willen alleen een flexibele atv, verschillend per bedrijf of zelfs afdeling, om zo atv te kunnen inpassen in een verdere flexibilisering van de arbeidsvoorwaar­den en de verde­re doorvoe­ring van reorganisa­ties in de produktie en opvoering van de werkdruk.
dilemma

Uit de reakties van de Industriebond blijkt, dat de vakbewe­ging bij de eisen voor atv in feite voor een probleem wordt geplaatst: ATV zonder invloed op het beleid van de werkgevers tav de herbe­zetting en dus het personeelsbeleid leidt slechts in beperkte mate tot een grotere verdeling van betaalde arbeid en daardoor vermindering van de werkloosheid. Daarnaast leidt het voor grote groepen werknemers tot verslechtering van de arbeidsvoorwaarden, juist in bedrijfstakken, waar de organisa­tiegraad laag is. Aan de andere kant is strijden voor meer zeggenschap over het investerings- en personeelsbeleid van werkgevers een moeilijk na te streven doel, waarbij dan ook weer het vraag­stuk van het corporatisme om de hoek komt kij­ken: in hoeverre willen de vakbonden- samen met werkgevers verantwoor­delijk zijn voor het bedrijfsbeleid?

PvdL