Tweede verslag van discussies in De Balie over de verplaatsing van de politiek naar aanleiding van de brochure van de Wiardi Beckman stichting.
We kunnen niet volstaan met een inspraakronde, op het moment dat men het beleid wil gaan invoeren. Tot nu toe was het zo dat ambtenaren en bestuurders uitgewerkte plannen bedachten en pas wanneer dit klaar was werd het geheel in de inspraakprocedure gegooid. Een voorbeeld van hoe het niet moet is de gang van zaken rond de Betuwelijn. Daar hebben ingenieurs eerst plannen gemaakt en toen pas werden de burgers en vertegenwoordigers van belangengroeperingen erbij betrokken.
Bij het Ministerie van Verkeer en waterstaat denkt men er nu over na hoe het anders zou kunnen. Daar is men het projekt van het infra©laboratorium gestart. Men is in dit projekt niet begonnen met het technisch formuleren van probleemstelling en mogelijke oplossing. Men heeft eerst mogelijke gebruikers en andere belangengroeperingen gevraagd, zelf een probleemstelling te formuleren. Dit noemt men in het projekt de “Agorafase”. Vervolgens heeft men dezelfde groeperingen gevraagd kansrijke oplossingen te formuleren. Dan pas komt de “implementatiefase” waarbij de plannen worden voorgelegd aan grotere groepen van de bevolking en een publiek debat ontstaat. Er zijn bij deze projektmatige aanpak twee uitgangspunten:
ten eerste zijn de infrastruktuurprojekten bij Rijkswaterstaat geen technische projekten; de formulering van de plannen en het vinden van een draagvlak daarvoor in de smaenleving is een sociaal en maatschappelijk probleem en niet een technisch probleem. Er bestaat zowel in de Agorafase als in andere fasen aandacht voor de inputkant bij de beleidsformulering vanuit het maatschappelijk middenveld.
Ten tweede wordt in de formulering en vervolgens uitvoering van het plan een duidelijke fasering aangebracht. Als in de Agorafase het project principieel ter discussie staat, kan dit in principe niet in latere fasen. Iedere fase wordt afgesloten met een reeks besluiten van de overheid, waarover in een volgende fase niet meer wordt gepraat. Deze duidelijke fasering van de besluitvormingsmomenten leidt ertoe dat een responsieve overheid, dus een overheid die discussieeert met burgers en antwoord geeft op hun vragen, ook een besluitvaardige overheid is.
Dan komt de discussie met de zaal. Een vragensteller vraagt zich af, als je de macht verspreid over verschillende beslissingscentra, al werken die ook volgens democratisiche codes, hoe kun je bewerkstelligen, dat in al die beslissingscentra naast specifieke belangen ook rekening wordt gehouden met het algemeen belang? Bovendien zijn de voorstellen in de brochure vaag waar het de institutionalisering betreft. Welke v orm moet de democratie in het maatschappelijk middenveld aannemen, en hoe is de organisatorische verbinding met de overheid?.
Mark Bovens geeft antwoord door in te gaan op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, die een aardige institutionalisering heeft voorgesteld voor grote projecten, waarbij burgers en hun belangengroepen in verschillende rondes inspraak hebben. Dit sluit aan bij de projecten van het ministerie van verkeer en waterstaat.
Ook zij gaan ervan uit, dat de technologische benadering van de problemen in de probleemstellingsfase moet worden doorbroken. Verder zijn ook in dit model verschillende besluitvormingsmomenten ingebouwd, die een soort fuikenstructuur vormen: eerst gaan de gedachten alle kanten uit, daarna komen ze bij elkaar in een beslissingsmoment, en treedt de volgende fase in werking. Zo wordt de besluitvaardigheid gehandhaafd en wordt stroperigheid in de besluitvorming voorkomen.
Tweede verslag van discussies in De Balie over de verplaatsing van de politiek naar aanleiding van de brochure van de Wiardi Beckman stichting.
De voorzitter van de middag, Tjeenk Willink merkt op, dat dit eigenlijk een heel traditioneel beeld is; meebuigen, maar niet meegeven, repressieve tolerantie, de inspraak als smeermiddel voor het doorvoeren van het overheidsbeleid. Bovens heeft geen bezwaar tegen dit beeld. Ook Ankersmit merkt op, dat hij dit alles prachtig vind, en dat hij hoopt dat het zo kan gaan. Dat zou winst zijn. Maar hij komt toch terug op zijn uitgangspunt.
Van Wolferen heeft een prachtig boek geschreven over de Japanse samenleving. Juist daar is er in het centrum geen sterke macht en moeten verschillende machtscentra met elkaar onderhandelen. In het centrum is een soort leegte, die door de japanners bewust in stand wordt gehouden en waar alleen de keizer zit. Eerst was dit samenlevingsconcept een groot succes, maar nu is het japanse ekonomisch politieke systeem in grote moeilijkheden. Daarom blijft hij concluderen, dat sterke politieke partijen in een parlementaire demokratie noodzakelijk zijn, die in het parlement de centrale besluiten nemen. Het liefst ziet hij een politiek systeem dat een soort combinatie is van de West-Europese democratien en het Amerikaanse presidentiele systeem, met een sterke president met veel bevoegdheden.
Dan volgt de inleiding van mevrouw Frissen. Zij vindt, dat de overheid bij het zoeken naar oplossingen voor de organisatorische veranderingen in onze demokratie sterk blijft denken in de piramidale opbouw; hoe kunnen we bevoegdheden decentraliseren naar lagere overheidsorganen, hoe kijken we tegen Europa aan, etc. Maar de samenleving wordt steeds meer een archipel van eilanden, met op ieder eiland een machtscentrum, waar verschillende besluitvormingsculturen bestaan, verschillende technologien worden toegepast, etc. Er is niet een bepaald machtig centrum meer. De overheid moet steeds meer toe naar het type besluitvorming op basis van onderhandelingen en afspraken en convenanten. Er is geen centrale machtsbasis meer. Een voorbeeld is het ingrijpen van de overheid op het gebied van de arbeid; eerst werden situationele maatregelen getroffen: de situatie is zo en zo, en nu nemen we het besluit dat dit moet gebeuren, bijvoorbeeld achturige werkdag, geen kinderarbeid, minimumloon, etc. Er heeft op dit terrein een verschuiving plaatsgevonden naar relationele maatregelen van de overheid. De overheid zegt in mindere mate tegen de sociale partners: dat en dat moet gebeuren maar: binnen die en die voorwaarden moeten jullie met elkaar onderhandelen en besluiten nemen.