Ook verschenen in het maandblad uitkeringsgerechtigden MUG van januari 1997.
Warrige ambtenaren, verwarde cliënt
Een cliënt van de sociale dienst, die al enige jaren een bijstandsuitkering ontving, was ziek tot eind september 1996. Na de ziekteperiode wilde hij zich oriënteren op mogelijkheden om als zelfstandige in zijn levensonderhoud te voorzien. Op 15 oktober kreeg hij een brief van de sociale dienst waarin werd aangekondigd dat men op 22 oktober een huisbezoek bij hem zou afleggen. Tijdens het huisbezoek werd gesproken over de pogingen van de betrokkene als zelfstandige aan het werk te komen.
Met de cliënt werd een soort trajectplan overeengekomen, waarin werd vastgelegd welke stappen de cliënt zou volgen. Hij zou een cursus volgen en de vergoeding van bijzondere kosten moest hij bij de sociale dienst aanvragen. De cliënt vertelde de ambtenaren dat hij een oproep had ontvangen voor een gesprek op het rayonkantoor op 24 oktober. Cliënt veronderstelde dat dit gesprek op het rayonkantoor misschien wel overbodig was. Daarop belde een van de bezoekende ambtenaren naar de sociale dienst, waarna de cliënt aan de oproep geen gehoor hoefde te geven.
De cliënt was verbaasd dat hij daarna een oproep ontving om op dinsdag 4 november op het rayonkantoor te verschijnen. Het was een slordige oproep, want 4 november was een maandag. De cliënt veronderstelde dat dit dinsdag 5 november moest zijn. Ook werd er geen tijdstip en plaats vermeld waarop de cliënt zou moeten verschijnen. Daarnaast werden er geen sollicitatiebewijzen gevraagd. Wel moest de cliënt zijn inschrijving bij de kamer van Koophandel meenemen, terwijl hij in de voorbereidende fase van zijn plannen zat en zich nog niet had ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Tijdens het bezoek op 5 november probeerde de cliënt uit te leggen welke contacten met de sociale dienst hadden plaatsgevonden en dat er reeds een huisbezoek was geweest. Hij vertelde bovendien dat hij als zelfstandige aan het werk probeerde te komen en dat hij wegens ziekte tot eind september geen sollicitatiebewijzen kon overleggen. Een gesprek bleek echter niet mogelijk. Er werd alleen gezegd: “Als u geen sollicitatiebewijzen heeft, hoort u nog van ons”. Tijdens het gesprek voelde de cliënt zich behandeld als een klaploper, die de kantjes eraf probeerde te lopen.
Op 6 november had de cliënt een gesprek op het rayonkantoor over de kosten in verband met het beginnen van een eigen bedrijf. Dit gesprek verliep naar wens, met een vriendelijke ambtenaar, die zei dat de aanvraag voor bijzondere kosten (voor de cursus) in behandeling zou worden genomen.
De cliënt gaat in verwarring naar huis. Het leek erop dat de ambtenaren volkomen langs elkaar heen werkten en dat men niet van elkaars activiteiten op de hoogte was. Door de tegenstrijdige opstelling van de ambtenaren weet de cliënt niet meer wat er van hem wordt verwacht.
Inmiddels heeft hij bericht gekregen dat zijn uitkering zal worden stopgezet. De cliënt stapte naar een advocaat die een voorlopige voorziening aanvroeg bij de Arrondissementsrechtbank. De sociale dienst stuurde daarop een fax naar de advocaat waarin stond dat de uitkering weer beschikbaar werd gesteld, hangende de bezwaarschriftprocedure. Dit blijkt dus een snelle manier te zijn om de stopzetting van de uitkering, althans voorlopig, ongedaan te maken.
Piet van der Lende