Eerder verschenen in: Kwerk-tijdschrift over arbeid- jaargang 6 nummer 1 lente 2000
Velen praten tegenwoordig over de ‘nieuwe economie’. Hiermee wordt bedoeld, dat allerlei aan de productie verbonden economische problemen tot het verleden behoren, zoals inflatie en economische crises. Er zijn fundamentele structuurveranderingen in de economie die leiden tot een mondialisering waarbij oude vertrouwde kaders van buurt, kerk en gezin definitief tot het verleden behoren. Daarbij neemt voor velen de bestaansonzekerheid toe en leidt de ‘nieuwe economie’ tot een desastreuze milieuvervuiling. Ondertussen staan nieuwe sociale bewegingen op die morele waarden in verband brengen met de manier waarop de economie georganiseerd is.
Meestal wordt de ‘nieuwe economie’ gekoppeld aan een nadere analyse van de traditionele conjunctuurtheorie. Tot het begin van de negentiger jaren werden perioden van economische groei en een lage inflatie afgewisseld met perioden van economische crisis. In een periode van hoogconjunctuur liep de economie tegen haar capaciteitsgrenzen op. Consumenten en producenten oefenen in een periode van hoogconjunctuur een toenemende vraag uit. Op een gegeven moment is de productiecapaciteit volledig bezet. Wanneer de vraag blijft toenemen, ontstaan er spanningen op de arbeidsmarkt met als gevolg stijgende lonen. Kapitaal wordt schaars, waardoor de rente toeneemt; de prijzen van grondstoffen en energie gaan stijgen. Gevolg: inflatie (stijgende prijzen waarbij je voor hetzelfde geld minder kunt kopen) zodat de consumptie en de investeringen worden afgeremd. De productie loopt vervolgens terug, evenals de economische groei. Een periode van laagconjunctuur of zelfs een crisis treedt in.
Sinds 1992 is de economische groei echter hoog, zonder dat inflatie van betekenis optreedt. En er is sindsdien geen economische crisis geweest. Juichend spreken bekende economen als Paul Krugman over de ‘nieuwe economie’, economische crises zouden tot het verleden behoren. Nu is de periode van acht jaar wel erg kort om dit nu al te concluderen.
Maar ook al zullen perioden van laagconjunctuur terugkomen, zeker is dat zich in de huidige economie structurele veranderingen voordoen.
Structurele veranderingen
Laten we eens kijken wat eigenlijk de structurele kenmerken van de ‘nieuwe economie’ zijn. Als reden voor het ontstaan van de ‘nieuwe economie’ voert men de ICT revolutie aan, de opkomst van de Informatie en Communicatie Technologie. In de ‘nieuwe economie’ neemt de productiviteit zo snel toe, dat er geen inflatie optreedt, omdat de ‘chip’ allerlei nieuwe toepassingen snel mogelijk maakt, waardoor men in staat is met een gegeven hoeveelheid productiemiddelen een grotere productiviteit te leveren. De uitvinding van de ‘chip’ is vergelijkbaar met de uitvinding van de explosiemotor en de elektriciteit. Deze technologische veranderingen maken deel uit van structuurveranderingen in de economie, die als volgt kunnen worden gekarakteriseerd.
Bij de moderne economie wordt wel als kenmerk aangevoerd, dat bedrijven steeds meer vaste lasten proberen om te zetten in variabele kosten. Allerlei werk dat in de traditionele industrieën in het bedrijf zelf werd verricht, is nu uitbesteed aan toeleveringsbedrijven, zoals het maken van halffabrikaten en diensten als boekhouding, scholing van personeel, schoonmaak en onderhoud van machines of wagenpark en kartering. Onderdelen worden soms in diverse landen geproduceerd, waarna in assemblagebedrijven de producten in elkaar worden gezet. Daarbij wordt evenals in de traditionele industrieën, waar de productie met steeds minder mensen werd opgevoerd – gebruik gemaakt van nieuwe technologieën op het gebied van communicatie en van verbetering van transportsystemen. Daarnaast gingen bedrijven grond, fabrieken en machines niet kopen maar huren. In de horeca werden constructies bedacht als franchising, waarbij een exploitatiemaatschappij de financiële risico’s tracht af te wentelen op juridisch zelfstandige dochterondernemingen. Bij een bedrijf als Mc Donalds moeten de juridisch zelfstandige vestigingen in ruil voor de formule van Mc Donalds en de know how een vast percentage van de omzet afdragen aan de holding, omgeacht de winst die ze maken. Zo ontstond een productiesysteem waarin het geïnvesteerde kapitaal – dat zich steeds meer concentreert in grote ondernemingen zoals banken, pensioenfondsen en grote exploitatiemaatschappijen, verzekerd is van regelmatige inkomsten, terwijl de toeleverende of dienstverlenende sector steeds meer verwikkeld raakt in een moordende concurrentie om orders. In kapitalistische verhoudingen wordt de markt beheerst door een minderheid van het financierskapitaal.
Recente ontwikkelingen
In de boeken van Manuel Castells worden de meer recente ontwikkelingen geanalyseerd; er is een productiesysteem ontstaan, waarin voortdurend wisselende ketens van bedrijven en instellingen worden gevormd. De schakels in de keten besteden werk aan elkaar uit, en hebben losse samenwerkingsverbanden die zo weer kunnen verdwijnen. De massaproductie heeft plaats gemaakt voor flexibele productie, waarbij alles waar ook ter wereld gemaakt kan worden. De industriële revolutie is indertijd mogelijk gemaakt door de fabrieken. Arbeiders werden in een gebouw samengebracht en de productie werd gerationaliseerd door arbeidsdeling en machines. Dit leidde tot een nieuw kapitalisme en een nieuwe organisatie van de samenleving. Netwerken zijn in de huidige tijd wat fabrieken vroeger waren. We zien nu weer de desintegratie van grote verticaal georganiseerde organisaties in flexibele netwerken van individuen, bedrijfjes die veranderlijk zijn en zich aanpassen aan de veranderende omstandigheden. En deze netwerk organisatie is mogelijk geworden door de Informatie Technologie (ICT). Internet stelt ons in staat te werken als een eenheid, terwijl we ons op verschillende plaatsen bevinden en tot verschillende organisaties horen. Zoals hiervoor aangegeven, dateren de structuurveranderingen in de economie echter al van het begin van de tachtiger jaren. Nieuwe technologische ontwikkelingen en veranderingen in de structuur van de productie (het omzetten van vaste lasten in variabele kosten en het ontstaan van financiële conglomeraten die de markt beheersen) gaan hand in hand.
Sociale fragmentatie
Tegenover de integratie van de economie op wereldschaal staat een tweede gevolg van de organisatorische veranderingen in de economie: toenemende sociale fragmentarisering. In de netwerkeconomie verliezen oude regionale bindingen het van lucratieve internationale allianties. In de nieuwe economie komen schommelingen in de vraag naar producten of het cyclische karakter van sommige productiesystemen voor rekening van de toeleveringsbedrijven die onder concurrentieverhoudingen werken. Omdat die met smalle financiële marges werken, kunnen zij slechts lage lonen uitbetalen. De relatie tussen werkgever en werknemer moet flexibel zijn, mensen moeten ontslagen kunnen worden of variabele werktijden accepteren als er even geen werk is. De flexibilisering van de productie is dus nauw verbonden met de flexibilisering van de arbeid. Mensen kunnen steeds minder rechten ontlenen aan de arbeid die ze verrichten. De baan voor het leven met vaste zekerheden, opgebouwd in een lange strijd van de arbeidsbeweging, behoort tot het verleden. De relatie tussen werkgever en werknemer verschuift in het voordeel van de eerste. Het gezinsleven wordt afgebroken door de flexibele roosters van het deeltijdwerk. De kans om een periode van armoede door te maken wordt voor iedereen groter. De sociale zekerheid in de westerse landen wordt grotendeels afgebouwd, terwijl aan de overblijvende regelingen op basis van de flexibele arbeid weinig rechten kunnen worden ontleend. Daarbij heeft een liberale ideologie de overhand, waarin de eventuele armoede wordt geïndividualiseerd. Volgens deze ideologie moeten Individuen in concurrentie met anderen hun eigen belang nastreven. De resultante op basis van het marktmechanisme zou een grotere welvaart voor allen betekenen. De aanhangers van deze visie veronderstellen, dat wanneer mensen in armoede leven er iets schort aan die mensen, het productiesystemen op zichzelf is goed. Verzekeringen tegen ziekte of ouderdom vindt men een individuele verantwoordelijkheid, niet van de samenleving als geheel. Solidariteit tussen mensen of groepen mensen wordt een leeg begrip.
De toenemende bestaansonzekerheid maakt mensen angstig. Regio’s of bevolkingsgroepen die als consument of producent iets kunnen betekenen (of waaraan geld te verdienen valt) worden snel in een netwerk opgenomen. Maar dezelfde mensen worden ook even snel weer buitengesloten, als blijkt dat ze hun waarde als consument of producent verloren hebben. De netwerken hebben een dynamiek, die niets te maken heeft met het spel van vraag en aanbod op de markt. Wanneer het kapitaal waarmee op de beurs wordt gewerkt zich terugtrekt uit bepaalde economieën, vanwege speculaties met valuta, stort die economie in, ook al was er een stabiele productie. Verschillen tussen de eerste rijke wereld en een derde arme wereld verdwijnen. Toenemende armoede en regio’s die achterblijven vindt je in toenemende mate ook in het westen. In de Verenigde Staten, de meest dynamische en rijkste economie van de wereld, leeft 20 tot 25% van de bevolking in armoede. In westerse steden en regio’s die niet meer in netwerken zijn opgenomen neemt de armoede en de sociale desintegratie toe.
De vernietiging van de natuur
In het kapitalistisch productiesysteem doet zich nog een moeilijkheid voor. Goederen, die ruim voorhanden zijn en die niet door arbeid zijn verkregen hebben ook geen prijs , zoals schone lucht, die we inademen. Omdat het geen kosten oplevert hoeft men hier in de markteconomie geen rekening mee te houden. De tropische regenwouden hebben een grote gebruikswaarde voor de mens, maar toch worden ze vernietigd.
Bij het milieuvraagstuk zien we, hoe de staten nog steeds een belangrijke functie hebben voor de mondiale economie. De oplossing van het milieuvraagstuk wordt gezocht in het uitbreiden van het marktmechanisme; door een prijskaartje aan het milieu te hangen denkt men een verstandig gebruik ervan te stimuleren (ook door consumenten) en denkt men te bereiken, dat ondernemers meer rekening houden met de gevolgen van hun productie voor het milieu. Daarbij worden voor de milieuproblematiek technologische oplossingen aangedragen. Dankzij de uitbouw van natuurwetenschap en techniek kan bijvoorbeeld de uitstoot van stoffen die schadelijk zijn voor het milieu worden tegengegaan. Men zoekt dus naar een omzetting van kwalitatieve doelstellingen (behoud van de natuur) in kwantitatieve kosten, waarbij de techniek een rol speelt. Dus technologische oplossingen, zonder dat wordt nagedacht over de manier waarop we de maatschappij georganiseerd hebben en in hoeverre de milieuproblemen uit die organisatiewijze voortvloeien. De kwantificering van de gebruikswaarde van de natuur heeft dan ook vooral een functie in de accumulatie van kapitaal: omzetting van winsten in gebouwen, machines en loon voor arbeidskrachten met het doel, de markt uit te breiden en zo goedkoper te produceren dan de concurrent, zodat het rendement van het geïnvesteerde kalitaal wordt zeker gesteld.
Uitbreiding van de markteconomie, waardoor de milieuproblemen wel eens groter kunnen worden in plaats van kleiner. De redenering, dat het omzetten van kwalitatieve doelstellingen in gekwantificeerde kosten ondernemers en consumenten vanzelf rekening laat houden met de kwalitatieve doelstellingen is aanvechtbaar. Pas wanneer een goed mondiaal gezien schaars is, (bijvoorbeeld schone lucht) is iedereen gedwongen er rekening mee te houden. (En kan het nog slechts door middel van arbeid worden verkregen, terwijl het eerst voor iedereen zonder arbeid vrij verkrijgbaar was) Maar wanneer een goed mondiaal gezien nog niet schaars is, zal in een mondiale economie de druk groot zijn, met het milieu geen rekening te houden en de kosten niet of slechts gedeeltelijk in rekening te brengen. Landen, economische machtsblokken, regio’s, steden beconcurreren elkaar om de meest gunstige vestigingsvoorwaarden voor ondernemingen. Grote ondernemingen, spelen landen tegen elkaar uit, om de meest gunstige voorwaarden, hetgeen inhoudt: zo weinig mogelijk kosten.
Moraal en economie
In het liberalisme is er een strikte scheiding tussen het domein van de moraal, van de politiek enerzijds en dat van de economie anderzijds. Om de problemen die de markteconomie veroorzaakt aan te pakken- of de suggestie te wekken dat men het wil doen- formuleren de liberalen hoge morele eisen, waaraan ondernemingen en individuen zouden moeten voldoen. Deze moraal wordt van buitenaf in het economische systeem ingebracht, men zoekt het ontbreken van deze normen in de organisatie van de maatschappij niet in het productiesysteem zelf. Het individu wordt voorgehouden dat men moet leven volgens bepaalde normen, en wanneer dit niet het geval is, wordt een beleid van strenge controles ontwikkeld, om het individu ertoe te brengen, te leven zoals in de theorie een goed leven wordt omschreven. Zoveel mogelijk mensen moeten voor het naleven van die hoge morele eisen worden gewonnen. In politiek opzicht betekent dit, dat nationaal de staten streng moeten optreden tegen mensen, die zich niet aan deze uitgangspunten houden. Het individu, dat in armoede leeft en dus niet van de welvaart profiteert of zelfs misdaden pleegt, is hiervoor niet alleen individueel verantwoordelijk, de oorzaken worden in sterke mate op individueel niveau gezocht. Naast de deregulering is er de regu
lering van de staat omdat het eigendom moet worden beschermd en mensen tot bepaalde gedragingen moeten worden gebracht: deze toenemende regulering zien we echter vooral op het terrein van de controle van mensen, die nog gebruik kunnen maken van uitkeringen en voor
zieningen die door de staat worden georganiseerd. Den Uyl constateerde in 1982 dat de burger in allerlei regelingen zit ingekneld, ieder moment het risico loopt een voorschrift te overtreden terwijl ten aanzien van allerlei zeer belangrijke beslissingen niets geregeld is, zoals de sluiting van bedrijven, het geld en kapitaalverkeer, de bestemming van winsten. Deregulering bovenaan en meer regulering aan de onderkant van de maatschappij.
Voorzover morele standaarden (kwalitatieve doelstellingen) in de economie worden ingebracht door staatsingrijpen om de nadelige gevolgen van het productiesysteem tegen te gaan en het gedrag van ondernemers te beïnvloeden dient er een vertaalslag plaats te vinden van kwalitatatieve doelstellingen in ruilwaarde; ondernemers moeten met kosten van milieuvervuiling e.d. rekening houden. Kwalitatieve doelstellingen hebben geldelijke gevolgen. Zo zouden de liberalen ook streven naar kwalitatieve doelstellingen. Althans, dat is de motivatie.
Het nastreven van morele waarden past zo in het streven naar kapitaalsaccumulatie. Momenteel heeft deze expansie vooral de vorm aangenomen van de groeiende omvorming van terreinen die vroeger buiten de sfeer van de kapitaalsaccumulatie lagen, zoals cultuur, sport, onderwijs, gezondheidszorg. De vertaling van moreelkwalitatieve doelstellingen in ruilwaarde, dat wil zeggen als kosten die in rekening worden gebracht, betekenen nieuwe expansiemogelijkheden voor kapitaal
De toekomst
Het bovenstaande klinkt somber. We leven in een mondiale economie, een productiesysteem, dat weliswaar in het voordeel van sommige kapitaalbezitters werkt, maar waar niemand echt grip op heeft. Velen hebben in toenemende mate het gevoel, te staan tegenover anonieme machten, waarop geen invloed kan worden uitgeoefend. Dit versterkt het gevoel van: ik zorg voor m’n eigen hachje en de rest zoeken ‘ze’ maar uit. Heel wat anders dan de oude boodschap van verdwenen socialistische idealen, waarin de voorspelling over de ineenstorting van het kapitalisme werd verbonden met de heilsboodschap, dat op de puinhopen van de oude maatschappij een nieuwe rechtvaardige wereld zou worden gebouwd en dat deze ontwikkeling onvermijdelijk was. De ineenstorting van het kapitalisme is er niet gekomen en lijkt ook in de nabije toerkomst niet waarschijnlijk. De econoom Kondratieff ontwikkelde in navolging van Nederlandse marxisten in de twintiger jaren de theorie van de lange golven. De kapitalistische productie kent cycli van ongeveer zestig jaar. Dertig jaar is er een opgaande lijn op basis van revolutionaire technologische ontwikkelingen en dertig jaar een neergaande lijn. We lijken nu weer aangeland te zijn bij een opgaande lijn van dertig jaar na de crisis die begon met de oliecrisis in de zeventiger jaren. De nieuwe periode is gebaseerd op de uitvinding van computers, chips en communicatie- technologie.
En het socialisme? De mislukte communistische experimenten in Oost-Europa en de tot inefficiency leidende genationaliseerde bureaucratieën in het westen hebben het socialistisch ideaal in diskrediet gebracht. Of de aanzetten tot verzet tegen het mondiale kapitalisme zoals de Euromarsen en de coalities in Seattle zullen leiden tot grote internationale massabewegingen en welke vorm deze zullen aannemen, is niet te voorspellen. Maar één principe van het socialisme blijft recht overeind: het idee, dat de wereld van de moraal, van kwalitatieve doelstellingen en de wereld van de economie geen gescheiden werelden zijn. Dat het mogelijk moet zijn ook in economisch opzicht het lot in eigen hand te nemen en dat een door niemand beheerst productiesysteem, dat toenemende ellende veroorzaakt moet worden gereorganiseerd. Tot nu toe geloven veel mensen in de scheiding van moraal en economie. Allerlei religieuze bewegingen komen op die eisen dat het individu zich houdt aan de tien geboden, terwijl het productiesysteem niet ter discussie wordt gesteld. De liberale ideologie is echter innerlijk tegenstrijdig. Enerzijds moeten mensen als individuen die in angstige onzekerheid leven elkaar beconcurreren in economisch opzicht, anderzijds eisen de staten van ons een moreel ‘goed’ gedrag, en moeten we netjes belasting betalen. Ik denk, dat mensen zich weer bewust zullen worden van deze innerlijke tegenstrijdigheid en dat er nieuwe emancipatiebewegingen zullen opstaan, die de scheiding tussen het domein van de moraal en de economie zullen doorbreken en die vanuit kwalitatieve doelstellingen de werking van de markteconomie opnieuw zullen bekritiseren.