Dit artikel verscheen in het ledenbulletin van de afdeling Amsterdam van FNV Bondgenoten van mei 2001.
Het Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond (ANWV) werd opgericht in oktober 1871. Socialistisch kon je dit verbond niet noemen; de liberalen hadden een grote invloed, en men wilde de samenwerking tussen patroons en handwerkslieden zoveel mogelijk bevorderen, waarbij hardere acties om betere arbeidsvoorwaarden af te dwingen werden afgewezen, al deed het ANWV in de praktijk wel mee aan akties voor betere lonen. Men stond tot 1878 een tamelijk onbelemmerde ekonomische vrijeheid van de ondernemers voor, zonder al te veel ingrijpen van de overheid op het gebied van de arbeidsomstandigheden. Maar het ANWV kan toch een vakbond genoemd worden. Alleen arbeiders in loondienst konden lid worden en werkgevers hadden dan ook weinig invloed binnen het ANWV. In 1875 bereikte de bond een ledental van 5000.
Nieuwe ontwikkelingen
Op het gebied van de arbeidsverhoudingen zijn er in deze jaren twee belangrijke gebeurtenissen geweest. In de eerste plaats werd in 1872 het zogenaamde coalitieverbod ingetrokken. Dit verbod hield in, dat het verboden was voor arbeiders zich in vakbonden te organiseren en te staken. Na 1872 was de oprichting van een vakorganisatie wettelijk toegestaan.
In de tweede plaats werd op initiatief van Sam van Houten in 1874 een wet op de kinderarbeid aangenomen in de Tweede Kamer. Weliswaar was dit slechts een begin van bescherming van werknemers op het gebied van de betaalde arbeid maar toch werd in deze wet arbeid van kinderen beneden de 12 jaar in fabrieken en werkplaatsen verboden. In de veenderijen bijvoorbeeld en in het boerenbedrijf bleef kinderarbeid mogelijk. Nog in de twintigste eeuw komt het in deze bedrijfstakken voor. Het ANWV heeft een niet onbelangrijke rol gespeeld bij het eerste verbod van kinderarbeid. In de periode dat de wet in de Tweede Kamer behandeld werd organiseerde het ANWV een handtekeningenactie en een protestbijeenkomst in Den Haag, waar tweehonderd mensen aan deelnamen. Men had in Nederland nog niet meegemaakt dat georganiseerde werklieden die vele tientallen verenigingen vertegenwoordigden zo’n soort manifestatie hielden om de politiek in Den Haag te beinvloeden.
Naast nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de arbeidsverhoudingen zijn er in deze jaren belangrijke veranderingen in de ekonomie en op de arbeidsmarkt. In 1873 brak er een ekonomische krisis uit, waarbij een stagnatie in de ekonomische ontwikkeling werd ingeluid die voortduurde tot in de negentiger jaren. Ondanks de krisis bleef de industrie zich echter uitbreiden en was er vooral vooruitgang op het gebied van transport; de Amsterdamse haven werd bijvoorbeeld aanzienlijk uitgebreid en het vervoer van en naar Amsterdam nam sterk toe. De bevolking in het door de landbouwcrisis en grote structurele werkloosheid geteisterde noorden en in Brabant trok naar de grote stad, dus ook naar Amsterdam, waar zij in de nieuwe bedrijvigheid werk hoopten te vinden zoals in de havens en in de bouw. De gemeente nam de bouw van woningen voor al deze mensen niet zelf ter hand maar stond particuliere woningbouw toe. Speculatieve ondernemers begonnen met de revolutiebouw bij de uitbreiding van Amsterdam. In een snel tempo werden Staatslieden, Kinker, Oosterpark en Dapperbuurt uit de grond gestampt, waarbij werd gelet op geld verdienen en niet op de kwaliteit van de woningen. Omstreeks 1860 had Amsterdam ongeveer 200.000 inwoners. In 1875 waren het er al 300.000 en in 1900 werd het half miljoen inwoners bereikt.
Acties van sigarenmakers
Een van de belangrijkste gebeurtenissen begin zeventiger jaren van de negentiende eeuw was de staking van de Amsterdamse sigarenmakers in 1873. Reeds in 1871 hadden zij de Internationale Sigarenmakers Bond opgericht. Deze bond werkte nauw samen met collegaas in Londen en steunde de strijd van Antwerpse sigarenmakers die in 1871 in staking waren gegaan.
De Amsterdammers bij de sigarenfabriek Carels staakten in 1873 voor een gulden loonsverhoging per duizend afgeleverde sigaren, afschaffing van het leerlingstelsel en afschaffing van het zogenaamde livrettenstelsel. (Een soort zwarte lijst). De bazen reageerden met uitsluiting. Niet alleen bij de bedrijven waar gestaakt werd, ook bij andere bedrijven werden arbeiders ontslagen. In eerste instantie werden meer dan 500 arbeiders door de uitsluiting getroffen. De protestactie breidde zich echter uit en werd een landelijke zaak. Ook sigarenmakers in andere plaatsen werden door de uitsluiting getroffen zoals in Rotterdam, Utrecht, De Haag, Leiden, Den Bosch. Eis van de bazen was daarbij dat de arbeiders hun lidmaatschap van de sigarenmakersbond zouden opzeggen. De bij het ANWV aangesloten bonden, zoals de meubelmakers van Heldt en de ANTB steunden de sigarenmakers. Er werden steunlijsten voor de stakers geopend. De strijd duurde maandenlang. De werkgevers slaagden er uiteindelijk in, verdeeldheid te zaaien onder de arbeiders: tezamen met sommige arbeiders richtten zij een nieuwe vakbond op, de Eendracht, die tot doel had werkstakingen te voorkomen. De bazen hadden in deze ‘vakbond’ in feite de macht in handen. In januari 1874 was de staking voorbij. Alleen de Utrechters waren er in geslaagd, een loonsverhoging af te dwingen. De Internationale Sigarenmakers Bond was ernstig verzwakt en het zou tot 1886 duren voor een nieuwe landelijke organisatie kon worden opgezet. Er waren in deze tijd in Amsterdam meer pogingen om tot de oprichting van vakbonden te komen, zoals de Algemene Nederlandse Meubelmakers Bond en de Typografenbond. Ook deze bonden hebben na aanvankelijk succes een kwijnend bestaan geleid. De meubelmakers hebben ook in 1873 actie gevoerd. Deze actie had wel een heel bijzonder karakter; eerst werden de bazen gekonfronteerd met een eis tot 20% loonsverhoging. Na hun weigering op de eis in te gaan besloten de arbeiders bij een van de patroons collectief ontslag te nemen om hun baas zo op de knieën te dwingen! Ook hier reageerden de bazen met uitsluiting, maar deze staking werd gewonnen. Acht dagen later gingen de meeste arbeiders weer aan het werk met een hoger loon.
De verdere lotgevallen van het ANWV
De verdere lotgevallen van het ANWV worden bepaald door twee Amsterdammers, die er ieder op hun eigen manier voor zorgden dat het ANWV werd verzwakt en uiteindelijk werd opgeheven. Die twee Amsterdammers waren Klaas Kater en Willem Ansing.
Klaas Kater was gereformeerd en een aanhanger van Abraham Kuyper. Hij was dan ook voorstander van christelijk, bijzonder onderwijs en niet van neutraal staatsonderwijs, zoals door het ANWV werd bepleit. Bovendien was Kater het niet eens met de koers van het ANWV om arbeidersstrijd te voeren voor verbetering van arbeidsvoorwaarden. Volgens Kater ging het ANWV teveel de kant op van de door socialisten voorgestane klassenstrijd. In 1876 richtte hij samen met anderen het Nederlandsch Werklieden Verbond Patrimonium op. Van deze vereniging konden ook werkgevers lid worden. De nieuwe vereniging streefde niet naar klassenstrijd, maar naar ‘zedelijke verbetering van den werkman’ door mensen christelijke opvattingen bij te brengen. Socialisten hebben de verdere geschiedenis van Patrimonium wel beschreven als een geschiedenis van onderkruipers: leden van Patrimonium probeerden stakingen te breken en de verbetering van arbeidsvoorwaarden en omstandigheden te voorkomen door het met de bazen op een akkoordje te gooien en de arbeiders te verdelen. Nog in het boek ‘ Voor de Bevrijding van de Arbeid’ van Ger Harmsen en Bob Reinalda, dat in 1975 verscheen, gebeurt dit. Naar mijn mening ligt het genuanceerder. Tijdens de ekonomische krisis in de tweede helft van de negentiende eeuw, waarbij ondernemers in een moordende concurrentiestrijd verwikkeld waren, bleven de eerste socialistische voormannen de directe belangen van de arbeiders voortdurend ondergeschikt maken aan de grote doelen. Zij bleven soms aandringen op voortzetting van de strijd of de stakingen, in het licht van een algemene omwenteling die aanstaande zou zijn, terwijl de arbeiders in de ondernemingen geen enkel uitzicht hadden op konkrete toezeggingen van de patroons en een overwinning als sluitstuk van hun staking. Het kan niet worden ontkend, dat leden van Patrimonium soms als stakingsbreker hebben gefunctioneerd, maar in veel gevallen van min of meer geisoleerde stakingen waren de pogingen van Patrimonium, tot een compromis te komen, ondanks de ellende waarin de arbeiders leefden, in mijn ogen de enige oplossing.
Willem Ansing
In de perioide die ik hier behandel- de zeventiger jaren van de negentiende eeuw – is er zoals we hierboven zagen nog geen doorbraak naar sterke vakbondsorganisatie en de oprichting van socialistische politieke partijen. Tussen 1871 en 1883 vond Sjaak van der Velden in Amsterdam 18 meldingen van stakingen, waarbij 1876 eruit springt met 8 stakingen. Maar hiervoor bleek, dat ook 1873 een belangrijk stakingsjaar was. Een heel verschil echter met de jaren na 1888 toen er in een jaar soms evenveel stakingen waren als in de zeventiger jaren in een heel decennium. Hoezeer de arbeiders het socialisme nog verafschuwden blijkt uit de ervaringen van Willem Ansing. Deze pionier van de arbeidersbeweging was al actief in de tijd van de Eerste Internationale; hij had in 1871 de Amsterdamse Smedenvereniging ‘Recht voor Allen’ opgericht die zich aansloot bij de ‘ Internationale’ . Deze vereniging leidde echter een kwijnend bestaan en Ansing richtte een nieuwe op, nu onder de naam ‘ De Volharding’ . Ansing werkte op de Marinewerf en werd daar door arbeiders aangevallen omdat zij dachten dat hij de aanstichter was van een relletje, waarin de koning beledigd werd.
De Volharding sloot zich aan bij het ANWV, maar wel met bepaalde bedoelingen. Ansing wilde van het ANWV een radikalere vakbond maken. Eigenlijk was Ansing uit op de oprichting van een socialistische partij. In het ANWV deed hij het voorstel, over te gaan tot oprichting van ‘gemengde’ verenigingen, dwz verenigingen, waar ook werkenden lid van konden worden die niet behoorden tot een vakgebied van een van de aangesloten bonden, zoals onderwijzers. Verder deed hij op een congres van het ANWV in 1878 het voorstel, het programma van de Duitse sociaal-democratische partij, dat in 1875 in Gotha was opgesteld, over te nemen. Ansing wachtte echter niet op een eventuele afwijzing van zijn voorstel. Zijn smedenvereniging ‘ De Volharding’ nam het initiatief tot de oprichting van een ‘gemengde’ vereniging met het program van Gotha als uitgangspunt. Het valt op, dat Ansing ook binnen het ANWV dus binnen een vakbond het voorstel deed verenigingen op te richten waar iedereen lid van kon worden en dat het initiatief voor zo’ n gemengde vereniging ook uitging van een vakbond, de Volharding. Ansing maakte nauwelijks een onderscheid tussen politieke partij en vakbond. De initiatieven vanuit de smedersvereniging De Volharding zijn in feite het begin van de Sociaal-Democratische Bond (SDB), de eerste socialistische politieke partij in Nederland. In 1881 zou de SDB definitief geformeerd worden met Hendrik Gerhard als voorzitter en Ansing als secretaris. Weldra zou Domela Nieuwenhuis de grote voorman van de SDB worden. Daarover en over de verdere lotgevallen van vakbondsgroepen in Amsterdam gaat het volgende artikel
Piet van der Lende
Gebruikte literatuur:
Ger Harmsen/ Bob Reinalda- Voor de bevrijding van de arbeid. Beknopte geschiedenis van de nederlandse vakbeweging. SUN werkuitgave 1975
Werkgroep Amsterdamse Arbeidersbeweging- Werken rondom het IJ. Vakbondsstrijd in vijf Amsterdamse bedrijfstakken, 1870-1940. SUA 1981
Ernst Hueting, Frits de Jong, Rob Neij- Naar groter eenheid. De geschiedenis van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen 1906-1981. Van Gennep 1983
Salvador Bloemgarten- Henri Polak. Sociaal democraat 1868-1943. SDU uitgevers, 1996
Sjaak van der Velden- Stakingen in Nederland. Arbeidersstrijd 1830-1995. Stichting beheer IISG, 2000.