Op 9 oktober 2008 verscheen de nota ‘fundamentele herbezinning WSW’. [1] De nota was samengesteld door de zogenaamde commissie De Vries. Conclusies van dit rapport komen terug in de voorbereiding van de Wet Werken naar Vermogen en de term ‘werken naar vermogen’ is in eerste instantie ook van deze commissie afkomstig. Een van de conclusies van de commissie: het ineenschuiven van verschillende regelingen geeft een grotere eenduidigheid van verplichtingen en rechten. Het feit dat de bestaande regelgeving niet uitgaat van de vraag of van de ondersteuningsbehoefte van de persoon met beperkingen maar vanuit de met de uitkeringspositie samenhangende regels maakt dat niet die ondersteuning geboden kan worden die nodig is om de werkloze of gehandicapte met zijn beperkingen te ondersteunen richting arbeidsparticipatie. De commissie bepleitte dus reeds het ineenschuiven van verschillende regelingen. Daarbij adviseert de commissie iedereen die in een vergelijkbare positie zit en eenzelfde grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft ook dezelfde ondersteuning te bieden. In de nieuwe regeling moeten prikkels ingebouwd worden die er toe leiden dat het voor zowel de werknemer met functionele beperkingen als voor gemeenten aantrekkelijk is om inspanningen te verrichten die leiden tot een grotere arbeidsparticipatie. Tegelijkertijd wordt voorgesteld om prikkels die averechts werken te verminderen. Bovendien wordt geconstateerd dat de lage arbeidsparticipatie van deze groep een probleem is dat we als samenleving als geheel moeten oplossen en niet op het bordje kunnen leggen van de persoon met een functiebeperking of van de overheid. Vanuit dit perspectief, waarbij het uitgangspunt de cliënt met een beperking zou zijn, wordt later in wetenschappelijke sociologische betogen herhaald, oa van Romke van der Veen. Argument daarbij is verder volgens bijvoorbeeld Van der Veen ook, dat wanneer je de verschillende regelingen in elkaar schuift op voorhand niet te constateren valt welke beperkingen iemand heeft, je krijgt niet meteen een stempel opgedrukt, en dit betekent dat stigmatisering of discriminatie op voorhand wordt tegengegaan. Hierdoor worden de kansen van zo iemand op betaald werk vergroot. De ruwe contouren van de beleidsmatige doelstellingen bij het ineenschuiven van Wajong, WWB en WSW werden dus in 2008 al vastgesteld.
Een tweede nota die in de verdere discussie over de invoering van de Wet Werken naar Vermogen een rol speelt is de notitie van het Centraal Plan Bureau over de budgettaire effecten van de samenvoeging van WWB, Wajong en WSW. Deze CPB notitie is 18 augustus 2009 verschenen. De notitie zal een rol spelen bij een discussie in maart/april 2011 over de uitvoeringskosten van de Wet Werken naar Vermogen. De VVD had het CPB verzocht om een budgettaire doorrekening te verrichten van hun voorstel waarin de WWB, Wajong en WSW worden samengevoegd tot een decentraal uitgevoerde regeling. De VVD noemde het de Participatiewet. Volgens het VVD voorstel op dat moment werden de meeste uitkeringen en WSW-lonen voor personen onder 27 jaar afgeschaft, wat zou leiden tot een forse besparing. De enige uitzondering betrof duurzaam en volledig arbeidsongeschikten, die volgens het voorstel nog wel een uitkering ontvangen. Het plan behelste voorts een verlaging van de uitkering, waardoor veel uitkeringsgerechtigden er op achteruit zouden gaan. Vooral de lonen voor huidige WSW ers werden fors verlaagd. Het budget voor re-integratie werd eveneens fors verlaagd, vooral bij personen die in het huidige systeem in de WWB zouden zijn gekomen (het huidige W-deel). De decentralisering van de huidige regelingen naar de gemeenten zou bovendien een sterkere prikkelwerking op uitkeringsgerechtigden hebben, zodat het aantal uitkeringen zou dalen. Het CPB constateerde, dat tegenover deze budgettaire besparingen hogere kosten staan voor de begeleiding naar werk en ondersteuning op de werkplek voor de huidige Wajongeren. Ook nemen de onderwijsuitgaven toe, omdat veel personen onder 27 jaar langer op school zullen blijven dan nu het geval is. De maatregelen zoals de VVD die voorstelde impliceerden bovendien forse inkomenseffecten voor bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden. De inkomenseffecten worden in de CPB notitie niet nader gekwantificeerd. Deze notitie verschafte een budgettaire analyse van het VVD-plan. In de analyse wordt niet stilgestaan bij eventuele juridische complicaties. Abstraherend van deze mogelijke complicaties, genereert de maatregel volgens het CPB een uiteindelijke besparing op de overheidsbegroting van 1,25 mld euro. Deze besparing wordt pas op lange termijn bereikt. Welk deel binnen één jaar of kabinetsperiode gerealiseerd kan worden behoefde nadere studie. Daarmee was een volgende bouwsteen voor het ontwerp van de Wet Werken naar Vermogen geleverd.