Waarom is er juist nu in Nederland invoering van dwangarbeid?

Solidariteit – commentaar 242 – 26 januari 2014

Weg met de dwangarbeid!

Piet van der Lende

Wie verplicht wordt voor een uitkering te werken, krijgt geen salaris. De ‘klantmanager’ wijst in sommige gevallen aan waar je wat moet gaan doen. Je hebt geen keus, je kunt niet weigeren. In de nieuwe plannen van staatssecretaris Klijnsma die 1 juli 2014 ingaan, kun je ongeacht je persoonlijke omstandigheden standaard drie maanden uitgesloten worden van een uitkering. Met andere woorden: ‘je doet wat wij zeggen, anders kun je verrekken.’

Nu is het best denkbaar dat dergelijke vormen van werken voor een uitkering, de kansen op betaald werk kunnen vergroten. Bijvoorbeeld als je op een werkervaringsplaats scholing krijgt of intensieve begeleiding, waarbij je veel leert. En als er afspraken met werkgevers zouden zijn om de mensen na korte tijd in dienst te nemen. Formeel moet een werkgever een ‘intentieverklaring’ tekenen dat hij iemand met een participatieplaats na verloop van tijd in dienst neemt. Vaak vraagt het uitvoerende re-integratie instituut niet eens zo’n verklaring om maar te kunnen ‘scoren’ met zoveel mogelijk mensen op een participatieplaats. En zeer vaak wordt die intentieverklaring niet omgezet in een contract.

Verboden

In veel projecten leer je niets. Je moet maandenlang, tot soms wel een jaar of meer, schoenen poetsen, bevelen opvolgen, vloeren schoonmaken die dezelfde dag nog door een professioneel bedrijf zijn schoongemaakt. Of als afwasser werken in een keuken, waarbij je gedwongen wordt de hele dag te staan. Of urenlang geestdodende, steeds herhalende handelingen verrichten, de hele dag, zoals scannen en digitaliseren van papieren dossiers. De gemeente huurt daarvoor geen professioneel bedrijf in, waar immers de arbeiders een loon krijgen met alle daaraan verbonden rechten.
Dwangarbeiders moeten dat werk verrichten, ongeacht opleiding en persoonlijke omstandigheden. Zelfs de Centrale Raad van Beroep stelt dat als daarmee geen rekening wordt gehouden en het niet leidt tot een perspectief op betaald werk, er sprake is van verboden verplichte arbeid.
Gemeentebestuurders zeggen dat je in disciplineringsprojecten ‘werknemersvaardigheden’ aanleert. Maar die bestuurders en hun uitvoerders verstaan daar onder dat je je aanpast aan de baantjes met de slechtste arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. Waar je bevelen van de baas zonder morren opvolgt, ook als ze onredelijk zijn. Waar je genoegen neemt met een laag salaris, bij bedrijven waar geen vakbonden zijn en je zonder te protesteren in flexibele baantjes overwerkt op onmogelijke tijden, of op bevel in de avonduren en ’s nachts moet opdraven. Daarom is deze vorm van werken voor een uitkering ook een vorm van verboden dwangarbeid, zoals gedefinieerd in internationale verdragen. Vele bijstandsgerechtigden worden tewerkgesteld in mensonterende disciplineringsprojecten, zoals in Amsterdam de HWU (Herstelling Werk en Uitvoering) en één van de tientallen andere.

Verdringing

Nu zeggen mensen: ja, maar er zijn ook leuke participatieplaatsen. En het is ook nog eens nuttig werk. Bijvoorbeeld bij een organisatie met een niet-commerciële maatschappelijke doelstelling, of in een administratieve baan. Maar ook daar geldt dat geen betaalde krachten worden aangenomen of juist worden ontslagen, omdat werklozen het wel met behoud van uitkering kunnen doen. Dat heet verdringing.
Een voorbeeld is een grote GGZ instelling in Amsterdam die de betaalde krachten in een ‘flexpool’ voor receptiewerk zoveel mogelijk vervangt door dwangarbeiders met een participatiebaan. Ook gingen de salarissen omlaag, omdat gewone arbeiders moeten concurreren met dwangarbeiders die in feite ver onder het minimumloon werken. Werkgevers en uitvoerende organisaties houden zich niet aan de regels over de participatieplaatsen en nemen mensen niet in dienst. Ze misbruiken de regeling om goedkope, gratis arbeidskrachten binnen te halen.
Bij de acties die tegen dwangarbeid gevoerd worden, is een discussie ontstaan over de eis van de FNV dat participatieplaatsen – werken met behoud van uitkering bij een reguliere werkgever – maximaal drie maanden toegestaan moeten worden, wanneer aan allerlei voorwaarden wordt voldaan. Dit zou eventueel nog drie maanden verlengd kunnen worden. Verschillende actievoerders stellen vanuit hun praktijkervaringen dat papier waarop afspraken van sociale akkoorden met werkgevers en overheid worden vastgelegd geduldig is. De controle daarop ontbreekt echter. Met als gevolg dat werkgevers en overheid door zullen gaan met ontduiking van de afspraken, waarbij je maar moet zien dat je je rechten krijgt. Dit klemt des te meer, omdat een bezwaarschrift tegen een opgelegde korting of tijdelijke uitsluiting van de uitkering bij een meningsverschil met de werkgever en/of de klantmanager geen opschortende werking heeft. Dus je wordt uitgesloten en dan krijg je pas drie maanden later je geld, als je gelijk krijgt. Dit zal velen ervan weerhouden, te protesteren tegen misstanden en schending van afspraken. Geen dwangarbeid, ook geen drie maanden!
Verder hebben dwangarbeiders geen arbeidsrechten, zoals een arbeidscontract, een cao of een pensioenopbouw. Dus ook al werken zij, zij worden niet behandeld als werkenden in loondienst met de daarbij behorende rechten, maar als rechteloze werkloze. In principe kan dat volgens de regeling op de participatieplaatsen vier jaar duren. Bovendien vallen ze niet onder de sociale verzekeringswetten.
Dus als je ziek wordt, of er vindt een bedrijfsongeluk plaats, dan ben je niet verzekerd. Als je door het bedrijfsongeval arbeidsongeschikt wordt, krijg je geen ziektewetuitkering, maar ben je je hele leven verder aangewezen op de bijstand. Een uitkering die bovendien nu al een grote toestroom van volledig arbeidsongeschikten kent en waarop mensen de rest van hun leven aangewezen zijn, omdat er geen volksverzekering bestaat tegen arbeidsongeschiktheid. Sterker nog, de Wajong gaat op de schop. Ook arbeidsongeschikten komen vaak geheel onterecht onder druk om te gaan werken. De sociale diensten maken aan de lopende band inschattingsfouten bij het onderscheid arbeidsgeschikt of niet.

Verhulling

De schuld van de werkloosheid wordt bij de bijstandsgerechtigden gelegd. Er wordt hen voorgelogen dat het hun schuld is dat ze werkloos zijn. Dat ze niet op tijd uit hun bed komen, te assertief zijn, te veel eisen stellen. Maar werkloosheid wordt niet veroorzaakt door een gebrek aan ‘werknemersvaardigheden’, zoals dat in de disciplineringsprojecten heet. Bij een krappe arbeidsmarkt hoor je werkgevers daar niet over. Werkloosheid wordt veroorzaakt door een gebrek aan banen.
Het fenomeen van de dwangarbeid maakt deel uit van een breder offensief om de uitbuiting van arbeidskrachten in deze crisistijden te vergroten. Dat noemt de overheid de ‘participatiemaatschappij’. In fraai klinkende bewoordingen wordt het ideaal geschetst van een samenleving, waarin iedereen actief meedoet op een plezierige manier en iedereen ‘erbij hoort’. In werkelijkheid wordt getracht vanwege bezuinigingen betaalde krachten te ontslaan; in de zorg, het welzijnswerk, de buurthuizen, het onderwijs enzovoort. Werklozen moeten dat werk in ruil voor hun uitkering – in feite rechteloos – gedwongen doen.
Maar ook mensen die al betaald werken, of anderen zoals echtgenoten, hebben ermee te maken. Bijvoorbeeld in de zorg. Door de bezuinigingen in de AWBZ moeten veel (zeer) hulpbehoevende bejaarden voortaan thuis verzorgd worden. Terwijl ze eerst in een verzorgingshuis terecht konden. Nu wordt tegen kinderen of andere familieleden gezegd: je laat je moeder toch niet in de steek, hè, je gaat toch wel meehelpen haar te verzorgen? Vaak wordt dit gezegd tegen mensen die al een drukbezette baan hebben. Deze verhulling van de opgevoerde uitbuiting van arbeidskrachten, heet ‘affectief burgerschap’. Dat kent vele onvermoede mogelijkheden voor commerciële uitbaters: vrijwillige verzorgers op grote schaal inzetten bij instellingen en tehuizen. Er is al een bejaardentehuis dat alleen hulpbehoevende bejaarden opneemt als de naaste familie een verklaring tekent dat ze meehelpt met de verzorging. Het begint met een dagje per maand, of zo. Dat is toch niet erg, hè? Het gaat de overheid dus niet alleen om de inzet van wat in klassieke termen het ‘arbeidsreserveleger’ heet. Alle burgers moeten een groter deel van hun vrije tijd besteden aan taken die eerst door betaalde krachten werden gedaan in welzijns-, zorg- en onderwijsinstellingen.

Verzet

Een ander verhullend woord is ‘respijtzorg’. Hierbij wordt duidelijk dat de staat de opvoering van de uitbuiting actief wil regisseren. Tegenover de bezuinigingen op de AWBZ staan extra gelden voor de gemeentelijke uitvoering van de WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning). Wel netto veel minder, natuurlijk. Wat gaan de gemeenten nu doen? Er zijn al honderdduizenden overbelaste mantelzorgers die het water aan de lippen staat. Welnu, die WMO gelden zijn bedoeld om de mantelzorgers die overbelast zijn en de collega’s die erbij komen een klein beetje van hun taak te ontlasten door bijvoorbeeld te zeggen: ‘moeder mag twee middagen in de week op een centrum komen, waar anderen de verzorging overnemen, dan heb jij even tijd om bij te komen.’ Want de overbelaste mantelzorgers moeten wel de grenzen van hun mogelijkheden zoeken, maar niet uitvallen. Dat is respijtzorg.
Een voorbeeld waaruit blijkt dat de staat de maximering van de uitbuiting regisseert. Een meisje van elf jaar verzorgt haar hulpbehoevende ouders, zodat ze thuis kunnen blijven wonen. Maar zij wil naar het VWO. Nu gaan ambtenaren en ‘hulpverleners’ van officiële instellingen zich ermee bemoeien. Ze zoeken een ‘oplossing’, waarbij tijdens de schooluren een andere verzorger aanwezig is, zodat het meisje naar school kan. En de ouders thuis kunnen blijven wonen. Dat willen ze zelf ook graag. Mooi toch?
Dit toont aan dat het weliswaar tot op zekere hoogte met de botte bijl gaat bij die bezuinigingen, maar ook dat het een sluipend proces is. Eerst help je een dagje in het bejaardentehuis, langzaam moet je steeds meer doen. Was het enige jaren geleden zo dat vrijwilligers alleen koffie mochten schenken of een praatje maken, of een spelletje doen met de oudjes, het gaat al veel verder. En niemand heeft er zicht op dat het steeds verder gaat. En de overbelaste mantelzorgers, mensen met flexibele rot baantjes en werklozen in disciplineringsprojecten, wat doen zij? Vanuit schuldgevoelens, affectief burgerschap, verantwoordelijkheidsgevoel, of andere gevoelens en gedachten, gaan ze dikwijls zonder morren tot de uiterste grenzen van hun fysieke en geestelijke mogelijkheden.
Maar het verzet tegen dit soort onaanvaardbare toestanden groeit. Er is geld zat. In 2012 maakten bedrijven in Nederland 150 miljard winst. De bijstandsgerechtigden ontvangen slechts een klein percentage van het nationaal inkomen en van het totaal dat aan uitkeringen wordt verstrekt. Waarom moeten zij dan het pispaaltje van de bestuurders en politici worden, waarbij voor velen de toegang tot dit laatste vangnet meer of minder tijdelijk wordt afgesloten? Overal in het land nemen mensen initiatieven voor de oprichting van lokale groepen binnen en buiten de FNV die de dwangarbeid en de overbelasting van vrijwilligers aan de kaak stellen. Steeds meer rapporten, zwartboeken en verhalen van ervaringsdeskundigen komen op het internet. Weg met de dwangarbeid!

Verklaring

Tot slot de vraag: waarom wordt dwangarbeid ingevoerd? En waarom het initiatief voor een ‘participatiemaatschappij’, waarin ‘iedereen’ moet meedoen?
Dit is de stand van zaken. De winsten gaan naar een kleine groep bevoorrechten die in feite de zeggenschap hebben over wat er in de maatschappij gebeurt. De tegenstellingen tussen arm en rijk groeien. We leven in een kapitalistische maatschappij, waarbij de toename van de werkgelegenheid sinds de jaren zestig – uitgedrukt in arbeidsjaren – met ups en downs verwaarloosbaar is. Een vrijwel baanloze groei, gepaard gaande met een aanzienlijke massawerkloosheid. Een grote groep mensen komt aan de rand van de maatschappij terecht, waarbij ze leven in ‘grootsteden’ die steeds meer duaal (tweedelig) samengesteld zijn.
De door marktwerking economisch overbodig geworden mensen, zowel arbeidsgeschikten als ongeschikten, vormen de potentieel ontwrichtende segmenten van het postindustriële proletariaat. Doelstelling van het overheidsbeleid is om deze groep te normaliseren, controleren, bewaken en neutraliseren door hen onzichtbaar te maken of op te sluiten. In verschillende disciplinerings- en dwangarbeidstrajecten werken werklozen en taakgestraften naast elkaar in hetzelfde project; ‘workfare’ en ‘prisonfare’ zijn twee kanten van dezelfde medaille.
In feite worden geen fundamentele oplossingen gezocht, waarin de knelpunten van het productiesysteem ter discussie staan. Integendeel, de bestuurders ontwikkelen een beleid, waarbij de wetten van dat systeem aan iedereen in al zijn sociale relaties en handelingen worden opgelegd. Met als gewenste uitkomst, het individu als zichzelf regulerende ondernemer, opererend op een disciplinerende markt die de sociale relaties en de bezigheden van de burgers in alle opzichten structureert. Kenmerk van de sociale relaties moet zijn: (a) afbakening, van het eigen bezit ten opzichte van anderen en (b) omheining: trekken van grenzen, invoeren van toegangsvoorwaarden, bijvoorbeeld in de vorm van tolpoortjes en patentenwetgeving. Vervolgens vindt op basis van ruil op de markt handel plaats met die afgebakende en afgegrensde ‘producten’ en daarmee (c) de toe-eigening. Dat is het streven in sociale relaties het liefst meetbare dingen van anderen toe te eigenen, waarbij moeilijk meetbare waarden als solidariteit, mededogen en verantwoordelijkheidsbesef zoveel mogelijk kwantificeerbaar gemaakt worden.
Meetbaarheid, structurering en concretisering van menselijk handelen in ‘producten’ maakt handel, markt, kapitalisme, accumulatie van kapitaal, scheiding tussen producent en zijn productiemiddelen mogelijk. Vanuit de gedachte van gemeenschapszin, gebaseerd op solidariteit en andere mooie waarden zijn deze scheidingen, splitsingen en afbakeningen belachelijk. Ja, het hele onderscheid tussen productieve loonarbeid en reproductieve arbeid is belachelijk. Maar in feite hebben veel gevoerde discussies als inzet de ‘normalisering’ van de hier genoemde belachelijkheden. Denk aan de discussie over vrijstelling van de sollicitatieplicht voor bijstandsvrouwen. Of de discussie of veel bijstandsgerechtigden die kunnen werken, in feite klaplopers zijn die prima in de tuinbouw terecht kunnen.
De historicus Tine de Moor stelde recentelijk vast dat sinds ongeveer 2004 overal in het land mensen initiatieven nemen voor collectieve instituties, waar al die splitsingen niet of in geringe mate aanwezig zijn om zo tot een correctie te komen van de falende marktwerking. Een markt met dure producten die niet voor iedereen toegankelijk zijn en tegelijkertijd een verkeerde wijze van produceren inhouden, waarin bijvoorbeeld milieukosten elders worden gelegd. Vooralsnog heeft deze beweging geen politieke stem waarbij de genoemde belachelijkheden naar voren worden gebracht. Maar initiatieven van de ‘Transition Towns’, voedselcoöperaties en andere samenwerkingsvormen, bijvoorbeeld op het gebied van de energievoorziening, schieten als paddenstoelen uit de grond. Er is sinds 2004 sowieso een hausse in de oprichting van coöperatieve ondernemingsvormen, waarbij de leden anders willen produceren en consumeren dan het kapitalisme hen wil opleggen.
De vraag waarom juist nu de reorganisatie van verschillende sociale zekerheidswetten tot de nieuwe participatiewet, waarom juist nu de invoering van dwangarbeid voor vooralsnog kleine groepen, waarom juist nu de herziening van de zorg in de Wet maatschappelijke ondersteuning en ontmanteling van de AWBZ? Al deze reorganisaties gaan overigens gepaard met de decentralisatie van beleidsverantwoordelijkheden naar de gemeenten. Waarom juist nu de reorganisatie van het welzijnswerk onder het motto ‘we subsidiëren geen stenen’ – bedoeld zijn structurele subsidies voor staande organisaties die structurele kosten hebben om in stand te blijven – maar we steunen slechts concrete activiteiten in projectsubsidies die we stuk voor stuk beoordelen?
Hoewel de waarnemingen van Tine de Moor weinig in de publiciteit komen en eigenlijk niemand over die hausse van collectieve initiatieven praat, is het beslist niet uitgesloten dat de genoemde overheidsmaatregelen daarop mede een reactie zijn.